HC13 H26 Neurologische stoornissen Flashcards

1
Q

Neurologisch onderzoek bestaat in eerste instantie uit:

A
  • Algemeen lichamelijk onderzoek (cardiovasculaire functies)
  • Onderzoek zintuigen en motoriek (informatieverwerking, aandoening CZS, eventuele laesies)
  • Globale screening cognitief vermogen (vragenlijst: Mini mental state examination)
  • Indien nodig diagnostisch onderzoek zoals EEG, CT, MRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ischemie

A

Gebrek aan bloedtoevoer, en dus gebrek aan zuurstof en glucose, gevolgt door
een infarct (sterfte van hersenweefsel) soms als hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cerebrale arteriosclerose

A

geleidelijk toenemende
afsluiting van arteriën door verdikking vaatwand
(‘’aderverkalking’’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Embolie

A

afsluiting door bloedstolsel of
arteriosclerotisch gedeelte van een vaatwand (dat
elders in ene groter vat is losgeraakt), of door
luchtbel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Trombose

A

afsluiting van ene arterie door plaatselijk bloedstolsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Migraineuze ischemie

A

(wellicht door vasospasme): neurologische uitvalsverschijnselen (sensorisch, motorisch, taal), soms ook leidend tot infarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hersenbloeding

A

massale bloeding door hypertensie
of verhoogde intracraniale druk (CT scan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Angioom

A

netwerk van misvormde bloedvaten, leidend tot slechte doorbloeiding of hersenbloeding (MRI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aneurisma

A

uitstulping van verzwakte vaatwand,
leidend tot hoofdpijn en eventueel hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Compensatie bij ischemie

A

Gevolgen van ischemie zijn vaak beperkt omdat andere arteriën de bloedtoevoer kunnen overnemen via dwarsverbindingen tussen de linker- en rechterzijde of door meerdere arteriën binnen een hersenhelft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transient Ischemic Attack (TIA)

A

Een kortdurende ischemie met neurologische stoornissen (motorisch, taal, bewustzijn) die binnen 24 uur volledig verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Traumatisch hersenletsel

A

Schade aan de hersenen door ongevallen of sport, met mogelijke gevolgen zoals bloeding, verhoogde intracraniale druk, zwelling, littekenweefsel, en verminderd glucosemetabolisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Effecten van hersenschudding

A

Bij 90% van de gevallen ontstaat een jaar na een hersenschudding nog migraineachtige hoofdpijn, veroorzaakt door veranderingen in het glucosemetabolisme in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gesloten hersenletsel

A

Hersenschade zonder schedelbreuk (bijv. hersenschudding/kneuzing) met mogelijke diffuse beschadiging van grijze en witte stof, vaak temporaal en frontaal, en verhoogde intracraniale druk door hematoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gevolgen van gesloten hersenletsel

A

Mogelijke gevolgen zijn coma, cognitieve stoornissen zoals amnesie, verminderde snelheid en concentratie, en veranderingen in persoonlijk en sociaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Open hersenletsel

A

Hersenschade met schedelbreuk (bijv. door een schotwond) leidt vaak tot specifieke stoornissen, maar herstel kan relatief snel zijn omdat de schade lokaal blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Epileptische aanvallen (convulsies)

A

Abnormaal vuurgedrag van cerebrale neuronen met
bewustzijnsstoornissen en abnormale motorische activiteit (schokkende spiercontracties of
automatische, stereotype bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Symptomatische aanvallen

A

Secundair gevolg van specifieke organische factor (CVA, infectie,
trauma, tumor, intoxicatie, koorts, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Idiopathische aanvallen

A

treden spontaan op zonder primaire organische oorzaak
Beide typen aanvallen kunnen in gang worden gezet door breed scala van stimuli, bijvoorbeeld
alcohol, medicijnen, drugs, stress, koorts, visuele en auditieve stimuli, enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Focaal-epileptische aanvallen (Jackson-epilepsie)

A

Motorische aanvallen die lokaal beginnen (bij een focus) en zich uitspreiden
over hele lichaam
o Focus (bijv. laesie of littekenweefsel) in primaire motorische of
somatosensorische cortex
o ‘’Focale aware seizure’’ of ‘’focale impaired awareness seizure (complexe
partiele seizure)’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Focale impaired awareness seizure

A

Oorsprong vaak in temporaalkwab
Bewustzijnsstoornissen (dwanggedachten, déjà vu,
stemmingsveranderingen, hallucinaties), waaronder ook ‘’fugues’’
(schermtoestanden waarbij patiënten tot complexe handelingen in
staat is)
 Automatische bewegingen, routinehandelingen
 Soms typische, bizarre, catatonische lichaamshouding

22
Q

Gegeneraliseerde aanvallen - Grand mal

A

 Acuut bewustzijnsverlies, vaak voorafgegaan door sensorische
sensaties (aura)
 Tonische krampen, gevolg door myoclonische contracties
(schokkende spiertrekkingen) over het gehele lichaam
 Na motorische aanval kortdurend coma, gevolg door postictale
toestand van verwarring

23
Q

Gegeneraliseerde aanvallen - Petit mal

A

Meestal bij jongeren
 Kortdurende aanvallen (enige seconden) met bewustzijnsstoornissen
(‘’absences’’)
 Geringe motorische verschijnselen (kleine trekkingen in handen en
gelaat, draaien van de ogen,
oogknipperingen)

24
Q

Akinetische aanvallen

A

Vrijwel alleen bij kinderen
o Plotseling en meestal kortdurend verlies van spiertonus (meestal met vallen
als gevolg)

25
Q

Gliomen

A

Variëteit aan tumoren van gliacellen, variërend van
relatief goedaardig tot zeer kwaadaardig
Groeiend binnen hersenweefsel

26
Q

Meningiomen

A

Goedaardige tumoren van hersenvliezen, afkomstig van arachnoïdale cellen
Groeien langzaam en buiten hersenweefsel

27
Q

Metastasen

A

Uitzaaiingen

28
Q

Goedaardige en kwaadaardige tumoren

A

gevaarlijk omdat ze druk uitoefenen op hersenweefsel, leidend tot functieverlies en sterfte van neuronen
Tumoren bovendien soms gevaarlijk omdat ze niet operatief te verwijderen zijn

29
Q

Hersentumor - symptomen

A

(vooral gevolg van verhoogde intracraniale druk): hoofdpijn, braken, papiloedeem, diplopie, sufheid, bradycardie, convulsies
In de hersenen ontstaan gemakkelijk tumoren als metastasen van tumoren elders (longen, borsten)

30
Q

Migraine

A

pijn veroorzaak door prikkeling van pijnreceptoren in hersenvliezen en arteriële
vaatwanden (intra- en extracraniaal)

31
Q

Klassieke migraine

A

Een vorm van migraine die begint met een aura (visuele of olfactorische sensaties, zoals flikkerscotomen), vaak veroorzaakt door ischemie in de occipitale cortex die zich naar anterior gelegen delen uitbreidt. De aanval begint met vasoconstrictie van cerebrale arteriën, gevolgd door vasodilatatie, wat de intense hoofdpijn veroorzaakt. De pijn is meestal eerst unilateraal en verspreidt zich vervolgens over het hele hoofd. Gaat vaak gepaard met misselijkheid en braken, en kan uren tot dagen aanhouden.

32
Q

Gewone migraine

A

meestal bilateraal; geen aura; minder ernstig dan klassieke
migraine

33
Q

Cluster hoofdpijn

A

unilaterale pijn in hoofd op gezicht; aanvallen duren kort maar
treden in hoog tempo groepsgewijs op

34
Q

Oftalmologische migraine

A

Oogspierverlamming

35
Q

Hemiplegische migraine

A

Hemiparese

36
Q

Niet migraineuze vasuclaire hoofdpijn samenhangend met

A

arteriële verwijding van anoxie,
anemie, ijle lucht, lichamelijke inspanning, hypoglycemie, voedsel, chemische substanties,
zwelling van neusslijmvliezen

37
Q

Hoofdpijn kan gevolg zijn van

A

neurologische aandoening (tumor, trauma, infectie, vasculaire
aandoeningen, hypertensie, etc.)

38
Q

Spanningsachtige hoofdpijnen

A

samenhangend met (meestal geringe maar langdurige)
spiercontracties in hoofd-, nek-, en kaakgebied, leidend tot irritatie en pijn

39
Q

Infecties van hersenen - gevolgen

A

Kunnen leiden tot sterfte van neuronen en gliacellen

40
Q

Virale infecties

A

Leiden meestal tot niets-specifieke laesies van het centrale zenuwstelsel (bijv. door herpes simplex, poliovirus,
rabiësvirus, mazelenvirus, HIV, zikavirus)

41
Q

Bacteriële infecties

A

Kunnen leiden tot meningitis of hersenabces (lokale
ophoping van pus in een holte, gevormd door
weefselnecrose). (bijv. door meningokokken,
pneumokokken, streptokokken, treponema
pallidum)

42
Q

Myocitische infecties

A

Door schimmels, gewoonlijk
wanneer weestand verminderd is door andere
aandoeningen, zoals kanker of tuberculose

43
Q

Parasitaire infecties

A

Bijv. malaria of amoebendysenterie

44
Q

Infecties gaan meestal gepaard met

A

verhoogde intracraniale
druk en bijbehorende symptomen (hoofdpijn, duizeligheid,
misselijkheid, convulsies, delier)

45
Q

Bewegingsstoornissen, gevolg van

A

aandoeningen van
 (a) motorische neuronen in hersenstam, of
 (b) neuronen in primaire motorische cortex die naar ruggenmerg/hersenstam projecteren:

46
Q

Myasthenia gravis

A

zwakte en snelle/sterke vermoeidheid van
lichaamsspieren (vooral spieren van het hoofd,
hersenzenuwen) door verstoorde neuromusculaire
impulsoverdracht na vernietiging van postsynaptische
(cholinergische) receptoren door eigen immuunsysteem (auto
immuunziekte)

47
Q

Poliomyelitis

A

verlies van motorneuronen in ruggenmerg (en
soms hersenstam) door virale infectie, met spierverlamming en
atrofie als gevolg

48
Q

Multiple Sclerosis (MS)

A

Aantasting van myelineschede van motorische (en in
mindere mate sensorische) zenuwvezels met verlammingen (vaak paraplegie)
en sensorische uitvalsverschijnselen als gevolg
 Myelineschede die de axonen bedekt en myeline producerende cellen worden vernietigd
 Sclerose lag in aangetaste gebieden
 Waarschijnlijk ook: axonale en neuronale degeneratie

49
Q

Paraplegie

A

Motorische verlamming en sensorische uitval van onderste ledematen door
complete ruggenmerg laesie

50
Q

Syndroom van Brown-Sequard

A

halfzijdige ruggenmerg laesie met uitvalsverschijnselen onder het niveau van de laesie (in onderste ledematen)
 Ipsilaterale motorische stoornissen (uitval van vrijwillige beenbewegingen)
 Ipsilaterale uitval van fijne tast- en druksensaties
 Contralaterale uitval van pijn- en temperatuurzin

51
Q

Hemiplegie

A

Unilaterale laesie van neocortex, tractus corticospinalis, en basale ganglia als
gevolg van cerebrospinale accident, tumor of hersenletsel, resulterend in
 Contralaterale stoornissen in vrijwillige motoriek (verlammingsverschijnselen),
lichaamshouding, en reflexen