HC11 H24 Neuro-ontwikkelingsstoornissen Flashcards

1
Q

Leerproblemen

A

Verklaard door psychosociale factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neuro-ontwikkelingstoornissen

A
  • Stoornis die begint tijdens de ontwikkelingstijd
  • Tekorten in sociaal, persoonlijk, school functioneren
  • Kunnen heel specifieke of globale beperkingen zijn
  • Incidentie ongeveer 17-25%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Intellectuele beperking - DSM5

A

Stoornis die het adaptief functioneren in
conceptuele (taal), sociale
(interpersoonlijke relaties) en praktische
(zelfmanagement) domeinen beïnvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Communicatie stoornis - DSM5

A

Stoornis in verbale en non-verbale
communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autisme spectrum stoornis (ASD) - DSM5

A

Stoornis in sociale interacties, inclusief
repetitieve gedragspatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aandacht-vermindering/hyperactiviteit stoornis (ADHD) - DSM5

A

Stoornis in aandacht voor detail en/of
hyperactiviteit, geïllustreerd door
overmatig praten, friemelen of
onvermogen om in geschikte situaties te
blijven zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Specifieke leerstoornis - DSM5

A

Aanhoudende problemen met lezen,
schrijven, rekenen of wiskundig redeneren
tijdens formeel onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cerebrale paralyse

A

Aandoening die een scala van motorische stoornissen (spasticiteit, athetosis, rigidity, ataxie) veroorzaakt als gevolg van hersenbeschadigingen tijdens de prenatale fase, vroeggeboorte, of de vroege postnatale fase. Het komt voor bij ongeveer 1,5 tot 4 op de 1000 geboorten.

Ongeveer 35-60% van de mensen met cerebrale paralyse heeft matige tot ernstige intellectuele beperking. Dit kan variëren van milde cognitieve vertraging tot ernstige verstandelijke beperkingen, afhankelijk van de ernst van de hersenschade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oorzaken van cerebrale paralyse

A

Cerebrale paralyse kan worden veroorzaakt door verschillende factoren die hersenschade veroorzaken, zoals bloedproppen, infecties, traumatisch hersenletsel, vroeggeboorte of zuurstoftekort tijdens de geboorte. De schade kan optreden tot vijf jaar na de geboorte, vaak als gevolg van problemen tijdens de prenatale periode of direct na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Spasticiteit

A

Onvrijwillige spieractiviteit die bewegingen belemmert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Athetosis

A

Langzame, onvrijwillige bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rigidity

A

Spierstijfheid rondom gewrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ataxie

A

Ongecontroleerde bewegingen die normaal gesproken vrijwillig zouden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Laesies en hersenschade bij cerebrale paralyse

A

Cerebrale paralyse wordt vaak geassocieerd met laesies in de corticospinale banen, de basale ganglia, het ruggenmerg, en het cerebellum (de kleine hersenen). Deze hersenstructuren zijn betrokken bij motorische controle en coördinatie, en schade aan deze gebieden kan leiden tot de motorische symptomen van cerebrale paralyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bijkomende symptomen cerebrale paralyse

A

Naast motorisch:
Problemen met spraakproductie (bijvoorbeeld moeite met articuleren).
Cognitieve problemen (verminderde verstandelijke vermogens).
Emotionele problemen (zoals stemmingsstoornissen).
Epilepsie (terugkerende aanvallen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hydrocefalus

A

Hydrocefalus (waterhoofd) is een aandoening waarbij het volume van de cerebrospinale vloeistof (CSF) verhoogd is, meestal door een obstructie in de stroom van deze vloeistof. Deze obstructie leidt tot een verhoogde druk in de ventrikels van de hersenen, wat ervoor zorgt dat de ventrikels zich uitzetten. Omdat de schedel van jonge kinderen nog niet volledig gesloten is, veroorzaakt deze verhoogde druk een vergroting van het hoofd.

Als de verhoogde druk langdurig aanhoudt, kan dit schade aan de hersenschors (cortex) veroorzaken, wat leidt tot verstoorde intelligentie en cognitieve functies. De behandeling bestaat vaak uit het plaatsen van een drain in de laterale ventrikels om de vloeistofdruk te verlagen en verdere schade te voorkomen.

17
Q

Fragiele X-syndroom

A

De meest voorkomende erfelijke oorzaak van mentale retardatie. Het wordt veroorzaakt door een afwijking op het FMR1-gen op het X-chromosoom, wat leidt tot abnormale formatie en eliminatie van glutamaat- en GABA-synapsen. Dit heeft invloed op de hersenfunctie en cognitieve ontwikkeling.

Structuuraanpassingen in de hersenen omvatten verlies van hersenweefsel en vergrote ventrikels. Het komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes, omdat jongens maar één X-chromosoom hebben (in tegenstelling tot meisjes, die twee X-chromosomen hebben, waarvan er één vaak het defecte gen compenseert).

18
Q

Fetal Alcohol Spectrum Disorder (FASD)

A

Deze stoornissen omvatten zowel fysieke malformaties als intellectuele verminderingen die het gevolg zijn van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. De symptomen kunnen variëren in type en ernst, afhankelijk van de mate van blootstelling aan alcohol.
komt voor bij ongeveer 6% van de kinderen van moeders die alcohol dronken tijdens zwangerschap

19
Q

Fysieke en intellectuele gevolgen van FASD

A

FASD kan zich uiten in een patroon van fysieke malformaties en verminderde intellectuele vermogens. De ernst van de symptomen kan toenemen wanneer alcoholgebruik gepaard gaat met andere risicofactoren, zoals ondervoeding en roken tijdens de zwangerschap.

20
Q

Effect alcohol tijdens zwangerschap

A

Zelfs kleine hoeveelheden alcohol, zoals één glas per week, kunnen al invloed hebben op de foetus. Dit kan leiden tot symptomen zoals hyperactiviteit of “jumping” gedrag van de foetus in de baarmoeder, een teken van zenuwstelselproblemen door alcohol.

21
Q

Mechanismen van alcohol effecten op hersenontwikkeling

A

Alcohol kan de hersenontwikkeling beïnvloeden via verschillende mechanismen, waaronder:

Cel deling
Proliferatie (vermeerdering van cellen)
Differentiatie (ontwikkeling van verschillende celtypen)
Migratie van neuronen
Groei van axonen
Synaptische netwerkontwikkeling en fijnregeling
Epigenetische veranderingen die de genexpressie kunnen beïnvloeden.

22
Q

Epigenetische veranderingen door alcohol

A

Epigenetische veranderingen veroorzaakt door alcohol kunnen niet alleen de ontwikkeling van het kind beïnvloeden, maar ook de epigenetische informatie in sperma, wat gevolgen kan hebben voor toekomstige generaties.

23
Q

Autisme spectrum stoornis (ASD)

A

ASD wordt gezien als een spectrum van stoornissen met een breed scala aan symptomen, verminderde vaardigheden en ernst, maar ook talenten. Het spectrum benadrukt dat elke persoon met autisme unieke kenmerken heeft, wat het verschil maakt met andere ontwikkelingsstoornissen.

24
Q

Oorzaken ASD

A

Er worden verschillende oorzaken genoemd voor ASD, waaronder:

Genetische factoren (zoals HOSA1, DUF1220, en vele andere genen).
Virale infecties (zoals rubella) of stress tijdens de zwangerschap.
Toxines en andere omgevingspolluenten (hoewel er geen harde bewijzen zijn).
Veranderingen in de balans van inhibitie en excitatie in de hersenen (zoals GABA-glutamaat).
Veranderingen in synaptische ontwikkeling.
Vitaminedeficiënties (te weinig vitamines).

25
Q

Mythen over de oorzaken van ASD

A

“Koude” moeders (de veronderstelling dat het gedrag van moeders autisme veroorzaakt).
Vaccinaties (een populaire mythe zonder wetenschappelijke onderbouwing).

26
Q

DSM-5 criteria ASD

A

Volgens de DSM-5 zijn er twee hoofdcategorieën van kenmerken die nodig zijn voor de diagnose ASD:

A: Tekortkomingen in sociale communicatie en interactie in verschillende situaties, waaronder:
Tekortkomingen in sociaal-emotionele wederkerigheid.
Tekortkomingen in non-verbaal communicatief gedrag.
Tekortkomingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties.
B: Beperkte, repetitieve gedragingen, interesses of activiteiten, met ten minste twee kenmerken, zoals:
Stereotiepe of repetitieve motorische handelingen, objectgebruik of taal.
Vasthouden aan gelijkheid en onbuigzame gewoontes of routines.
Beperkte, intense interesses die abnormaal zijn in intensiteit of focus.

27
Q

Abnormaliteiten in hersenstructuur bij ASD

A

Meer variabiliteit in hersenstructuur, hoewel het meestal niet eenduidig is.
Hoofdomtrek: het hoofd is normaal van grootte bij de geboorte, maar kan groter zijn dan gemiddeld op de leeftijd van 1 jaar. Dit wordt geassocieerd met plastische processen, zoals celdeling en synaptisch snoeien.
Hypothesen over hersenstructuur: Er wordt gedacht aan specifieke afwijkingen zoals:
Grotere cellen in de frontale cortex.
Abnormale genexpressie in de centrale hersenstam, bijvoorbeeld het HOSA1-gen, wat invloed heeft op de gezichtsmusculatuur.
Cerebellaire afwijkingen (kleine hersenen) die mogelijk gerelateerd zijn aan verstoorde gewenning of voorkeur voor gelijkheid en vermijding van nieuwsgierigheid.
Vergroting van frontotemporale grijze stof (volgens meta-analyse).

28
Q

Kerngedragssymptomen van ADHD

A

De kerncriteria voor ADHD, zoals beschreven in de DSM-5, omvatten:

Impulsiviteit en hyperactiviteit (meer dan 6 symptomen vereist).
Onoplettendheid (meer dan 6 symptomen vereist).
Deze symptomen komen vaak voor in combinatie met slechte schoolprestaties en kunnen invloed hebben op de dagelijkse functioneren van de persoon.

29
Q

Prevalentie ADHD

A

ADHD komt voor bij ongeveer 5% van de bevolking, met een hogere prevalentie bij jongens (twee keer zoveel kans op diagnose). Er is een gestage toename van diagnoses, vooral onder schoolgaande kinderen (12% van de kinderen). ADHD-gerelateerde problemen kunnen aanhouden in de volwassenheid, hoewel sommige symptomen afnemen met de leeftijd. Bij sommige mensen wordt de diagnose pas op volwassen leeftijd gesteld.

30
Q

Abnormaliteiten in het brein bij ADHD

A

Er zijn afwijkingen in de hersenen van mensen met ADHD, met name in de circuits van de frontale hersengebieden, inclusief de ventrale frontale gebieden en basale ganglia. Meta-analyses tonen aan dat er reducties zijn in de grijze stof van de orbitofrontale cortex, een gebied dat belangrijk is voor gedrag en besluitvorming.

31
Q

Dysfunctie van executieve controle bij ADHD

A

Bij ADHD wordt een dysfunctie van het executieve controlesysteem gezien. Dit resulteert in:

Verminderde inhibitie van gedrag, wat betekent dat het moeilijker is om impulsen te beheersen (bijvoorbeeld bij taken waarbij een stop signaal nodig is).
Sterke verstoring door externe stimuli, zoals blijkt uit de Stroop test, die meet hoe goed iemand zich kan concentreren zonder afgeleid te worden.
Deze problemen zijn geassocieerd met een dopaminerge (DA) circuit in de hersenen, waaronder de prefrontale cortex en het dorsale neostriatum.

32
Q

Dysfunctie in motivationele circuits bij ADHD

A

ADHD wordt ook geassocieerd met dysfunctie in de hersencircuits die verantwoordelijk zijn voor motivatie, met name:

Vertraagde beloningsaversie, wat betekent dat mensen met ADHD minder snel negatieve gevolgen associëren met hun acties.
Deze dysfunctie is gekoppeld aan een dopaminerge (DA) circuit, met betrokkenheid van de orbitofrontale cortex en het ventrale striatum.

33
Q

Tekorten in neurotransmitters bij ADHD

A

Bij mensen met ADHD worden tekorten waargenomen in verschillende neurotransmitters, waaronder dopamine (DA), noradrenaline (NA) en serotonine (SE). Deze tekorten kunnen leiden tot een “energietekort”, wat invloed heeft op het vermogen om cognitieve taken uit te voeren die veel aandacht vereisen, zoals schoolwerk en andere mentale taken.

34
Q

Specifieke leerstoornissen

A
  • Beperkingen in lezen (dyslexie bijvoorbeeld)
  • Wiskundige beperkingen
  • Ontwikkelingscoördinatie stoornis (‘’clumsy child syndroom’’)