HC3 H10 Principes van neocorticale functies Flashcards

1
Q

Hiërarchische organisatie van de hersenen

A

Sommige functies kunnen gedeeltelijk op lagere niveaus van de hersenen worden uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ruggenmerg: reflexen

A
  • Eenvoudige reflexen in ledematen en romp, zoals rekreflexen (kniepeesreflex) en nociceptieve reflexen (terugtrekken)
  • Ritmische loopbewegingen
  • Spinaal dier -> ruggenmerg en CZS staan niet meer in communicatie met elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Achterhersenen (verlengde merg en pons): houdingsondersteuning

A
  • Eenvoudige reflexen in hoofdgebied (zuigreflex, slikreflex etc)
  • Ritmische kauwbewegingen
  • Houdingsreflexen
  • Vitale lichaamsfuncties (ademhaling etc)
  • Slaap-waakcyclys, alertheid: persistente vegetatieve toestand
  • Laag decerebraat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Laag decerebraat

A

Wanneer de achterhersenen en het ruggenmerg samen kunnen blijven werken, maar niet meer met de rest van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Middenhersenen (mesencefalon): spontane bewegingen

A
  • Oriëntatiereacties - automatische bewegingen
  • Volgbewegingen en fixatiereacties van ogen
  • Vrijwillige bewegingen van dier om voedsel/water te vinden of te vluchten
  • Automatische, stereotype bewegingen als reactie op stimulus
    Hoge decerebraat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoge decerebraat

A

Heeft een intact mesencefalon maar heeft geen hoger-centrum voor hogere functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Diencefalon: affect en motivatie

A
  • Homeostase
  • Emotionele motorische reactie en expressies, niet doelgericht, excessief
  • Diëncephalisch dier -> ondanks het missen van basale ganglia en cerebrale hemisferen, heeft het dier een intact olfactorisch systeem, een hypothalamus en hypofyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Basale ganglia: zelfonderhoud

A
  • Integreren van eenvoudige, automatische reacties in meer complexe gedragspatronen
  • Afstemmen van dit gedrag op de omgeving
  • Eenvoudige stimulusdiscriminatie
  • Eenvoudige vormen van leren
  • Decorticatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Decorticatie

A

Het verwijderen van de neocortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cortex: intentie en controle

A
  • Complexe waarneming
  • Selectieve aandacht
  • Plannen, evalueren en aanpassen van vrijwillig gedrag
  • Uitvoeren van complex gedrag: executieve functies
  • Typisch (cortex) -> alles is intact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Plasticiteit van hersenen

A

hersenen kunnen uitval van bepaalde structuren gedeeltelijk
compenseren door inzet van andere structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Primaire gebieden - Brodmann’s gebieden

A

Motorisch, sensorisch
4, 3-1-2, 41 en 17

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Secundaire gebieden - Brodmann’s gebieden

A

Verdere verwerking
Medium tone, dus bvb 6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tertiaire gebieden/cortex - Brodmann’s gebieden

A

Associatief
Lichtste gebieden, dus bvb 9, 10 en 11
-> Multimodale sensorische neuronen die reageren op informatie van verschillende zintuigen
- ondersteund complexe waarneming, geheugen, taal, planning complexe handelingen “hogere order” functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Laag 1, 2 en 3

A

Zorgen voor communicatie tussen cortexgebieden onderling (belangrijk voor complexe cognitieve en gedragsfuncties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Laag 4

A

Sensorische informatie komt daar op uit (sensorisch, afferent)
- Somatosensorische cortex heeft een grotere laag 4 en een kleinere laag 5

17
Q

Laag 5 en 6

A

Stuurt informatie weg (motorisch, efferent) (piramidecellen) naar motorische centra en andere delen van de hersenen
- Motor cortex heeft een grotere laag 5 en kleinere laag 4

18
Q

Alle lagen ontvangen..

A

Niet specifieke activerende projecties uit hersenstam en basale voorhersenen (neuromodulatoren)

19
Q

Sturende rol van cortex in gedrag is bij mens belangrijker dan bij “lagere” dieren

A

Omdat dit samen hangt met het feit dat de mens relatief meer associatiecortex heeft.
Bij uitval van cortex leidt dit bij mensen dus sneller tot gedragsproblemen

20
Q

Volgorde ontogenetische ontwikkeling van de hersenen

A

Primaire cortex gebieden
Secundaire gebieden
Tertiaire gebieden

21
Q

Multipele representaties

A

Iedere representatie vormt kennis die automatisch en snel geactiveerd kan worden (vb. betekenis van kleur, herkennen van complexe visuele beelden etc)

22
Q

Uitval complexe sensorische representaties

A

Betekent terugval op meer elementaire representaties, en dus vertraging in cognitieve processen
Dit is een van de belangrijkste effecten van hersenbeschadiging

23
Q

Binding probleem

A

Verwijst naar de vraag hoe verschillende sensorische representaties worden geïntegreerd tot één subjectieve indruk of Gestalt. Het is een uitdaging omdat er niet één enkel corticaal gebied is dat verantwoordelijk is voor het combineren van alle informatie.

24
Q

Reentry (feedback principe)

A

Reentry beschrijft hoe verschillende gebieden van de cortex communiceren via wederzijdse feedback-lussen. Dit mechanisme helpt om sensorische informatie vanuit verschillende perceptuele systemen te coördineren en integreren.

25
Q

Integratie van sensorische representaties

A

Sensorische informatie wordt geïntegreerd op basis van overeenkomsten in drie domeinen: (a) uiterlijke kenmerken, (b) tijdstip, en (c) plaats.

26
Q

Rubberen hand effect

A

Het rubberen hand effect is een illusie waarbij een persoon de illusie ervaart dat een rubberen hand deel uitmaakt van hun eigen lichaam, door de integratie van visuele en tactiele informatie.

27
Q

Agnosie

A

Het onvermogen om sensorische stimuli te herkennen, ondanks intacte zintuigen. Dit komt vaak voort uit problemen met de integratie van informatie, zoals bij het binding probleem.

28
Q

Luria’s hiërarchisch en serieel model

A

Volgens Luria werkt de cortex op een strikt hiërarchische en seriële manier, waarbij de informatie lineair door verschillende hersengebieden wordt verwerkt. Dit model is echter als simplistisch beschouwd.

29
Q

Distributed hiërarchisch systeem (Felleman & Van Essen)

A

Dit model stelt dat hersengebieden niet alleen seriële verbindingen hebben, maar ook parallelle en wederzijdse (reentry) verbindingen. Afhankelijk van de taak zijn verschillende netwerken actief, waarbij meerdere gebieden op hetzelfde hiërarchische niveau kunnen werken.

30
Q

Dynamische netwerken

A

Corticale en subcorticale gebieden kunnen deel uitmaken van meerdere netwerken die verschillende cognitieve functies ondersteunen. Deze netwerken zijn dynamisch en hun activiteit verandert afhankelijk van de cognitieve taken of rusttoestand.

31
Q

Default Mode Network (DMN)

A

Het Default Mode Netwerk is actiever wanneer een persoon geen specifieke taak uitvoert. Dit netwerk is betrokken bij processen zoals autobiografisch geheugen en toekomstgerichte gedachten.