HC.4 + HC.5 - Botsende waarden? Flashcards

1
Q

Wat is longkanker histologisch gezien?

A

Maligne proliferatie van epitheelcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke epitheel liggen ten grond slag van longkanker?

A

bronchus-, bronchiolair of alveolaire epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is predictie?

A

Tot hoeverre een patient met bepaalde behandeling geholpen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt longkanker geclassificeerd?

A
  • Klinisch / radiologisch onderzoek
  • weefselonderzoek (histologie)
  • Moleculair/genetisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soorten longcarcinomen?

A
  • Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC - 85%)
  • Kleincellig longcarcinoom (SCLC -15%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten NSCLC?

A
  • Plaveiselcarcinoom (40-45%)
  • Adenocarcinoom
  • Grootcellig carcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken plaveiselcelcarcinoom?

A
  • Centraal gelegen
  • Tumoren ontstaan vanuit de bronchus
  • Groot (>4 cm)
  • Sterke relatie met roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Histologische kenmerken plaveiselcelcarcinoom?

A
  • Vaak necrotisch (holtevorming)
  • Verhoorning (keratine)
  • Desmosomen (celbruggen)
  • Geen buisvorming en slijmvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ontstaat plaveiselcelcarcinoom?

A

Trilhaar dragend epitheel kan squameus worden (squameuze metaplasie) en vanuit daar kan het squameuze epitheel dysplastisch worden.

  • Veel grote donkere cellen die ophopen, maar nog zonder invasie -> hooggradig dysplasie, oftewel plaveiselcelcarcinoom in situ. Pas echte carcinoom bij invasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken adenocarcinoom?

A
  • 40% vd NSCLC
  • Onstaat uit alveolaire epitheel (parenchym)
  • Perifeer gelegen
  • Meer vrouw dan man, en vaak jonger
  • Niet altijd aan roken gerelateerd
  • Driver mutaties in EGFR en K-RAS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Histologische kenmerken adenocarcinoom?

A
  • Buisvorming
  • Slijmvorming
  • Geen desmosomen of verhoorning
  • IHC: TTF1 meestal, negatief is geen uitsluiting tho
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ontstaat adenocarcinoom?

A

Vanuit atypische adenomateuze hyperplasie (AAH), waarij atypische cellen nog gewoon over de alveolaire septe liggen en nog niet destructief en invasief groeien. Dit gaat dan over naar adenocarcinoom in situ en dar dan naar invasief adenocarcinoom dat kan uitzaaiien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken grootcellig carcinoom?

A
  • 10% vd NSCLC
  • Overal in de long
  • Sterk gerelateerd aan roken
  • Vaak enige adeno of plaveiselcel differentatie detecteerbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Histologische kenmerken grootcellig carcinoom

A
  • Middelgrote tot grote cellen
  • Vergrofd chromatine (typerend NSCLC)
  • Nucleoli duidelijk begrensd
  • Scherpe celgrenzen
  • Geen buis-, slijmvorming, geen verhorning en/of desmosomen
  • Subtype hiervan: grootcellig neuro-endocrien longcarcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kenmerken kleincellig carcinoom?

A
  • centraal gelegen
  • roken gerelateerd
  • Erg agressief
  • Vaak al gemetastaseerd op moment van diagnose
  • Gepaard met paraneoplastisch syndroomH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Histologische kenmerken SCLC?

A
  • Klein-middelgrote cellen op elkaar gedrukt (monomorf)
  • Hele hoge kern/cytoplasma ratio
  • Kern drukken op elkaar, waardoor ze elkaar vervormen
  • Egaal vergrofde chromatine
  • Geen of onopvallende nucleoli
  • Geen buisvorming, geen slijmvorming, geen verhoorning en geen desmosomen
17
Q

Waar zorgen EGFR en K-RAS mutatie voor?

A

Verhoogde proliferatie en remming celdood

18
Q

Is er med voor EGFR en K-RAS mutatie?

A

Voor EGFR immunotherapie (EGFR-TKI) maar K-RAS niks ):

19
Q

Wat kan het MET-eiwit doen? (door bv MET-amplificatie)

A

Alsnog EGFR pathway stimuleren, ondanks remming EGFR door TKI.