H3.8 Flashcards

1
Q

Waar vindt grootste deel voedselopname plaats?

A
  • Duodenum
  • Jejunum

Darm heeft een overcapaciteit om voedsel op te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Monomeren

A
  • Opgenomen door enterocyt
  • Afgegeven aan bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar opname galzouten en vitaminen?

A

Distale ileum

Water- en zouthuishouding speelt een rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat vindt er in proximale deel van darm plaats?

A

Reabsorptie van nutriënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Enterocyt

A
  • Gepolariseerde epitheelcel met apicaal en basolateraal deel
  • Kan nutriënten transporteren van apicale naar basolaterale kant

Zijden zijn gescheiden tot tight junctions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

SGLT-1

A
  • Glucose en galactose opnemen
  • Maakt gebruik naar natriumgradiënt
  • Secundair actief proces
  • Kan tegen concentratiegradiënt in
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

GLUT-5

A
  • Fructose
  • Passief transport
  • Alleen opname als er verschil is in concentratie tussen intracellulair en extracellulair

In de cel worden een deel van glucose gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

GLUT-2

A
  • Glucose, fructose en galactose aan bloedzijde passief afgeven
  • Natrium onafhankelijk
  • Downhill
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Natrium gekoppeld glucose co-transport uitleg

A

Kanaal bevat negatieve groepen waaraan natrium kan binden

Als natrium bindt treedt er conformatieverandering op waardoor glucose ook naar binnen kan worden getransporteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Glucose en galactose transport

A
  • Uphill
  • Na-gekoppeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fructose transport

A
  • Na-onafhankelijk
  • Downhill
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Exit door basolaterale membraan

A

Na-onafhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uiterlijk enterocyt

A
  • Op: 6 verschillende transporters voor aminozuren
  • Voor de opname van meervoudige vetzuren zitten op enterocyt ook nog N-terminale peptidases (aminopeptidases)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Di- en tripeptidases transporteren

A

Door H+ oligopeptide cotransporter, PepT1 gekoppeld aan protongradiënt

Protongradiënt wordt in stand gehouden door NHE3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er al di- en tripeptidases in cytosol van enterocyt komen?

A

Verder afgebroken tot aminozuren door dipeptidase en tripeptidases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aminozuren uiterlijk

A

Omgeven door 3 verschillende transporters aan de basolaterale zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opname ongeconjugeerde galzouten

A

Jejunum en colon passief, maar merendeel in ileum door IBAD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Glucose-galactose malabsorptie

A
  • Mutatie in SGLT-1 (auto rec.)
  • Malabsorptie van glucose, galactose, lactose, sucrose, zetmeel en alfa-dextrines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gevolgen glucose-galactose malabsorptie

A
  • Ernstige osmotische diarree
  • Dehydratie vanaf geboorte (lactose voeding)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Behandeling glucose-galactose malabsorptie

A

Fructose-dieet geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Fijne aan glucose-galactose malabsorptie

A

Geen glucosurie, want niertubuli bezitten zowel SGLT 1 als 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Cystinurie

A
  • Door mutatie in transporter voor basische aminozuren + cysteïne
  • Cysteïne opname is semi-essentieel
  • Deel cysteïne moet je via voeding binnen krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gevolgen cystinurie

A
  • Leidt zelden tot eiwit malabsorptie in darm, want het verlies wordt gecompenseerd door di- en tripeptide transporters (PepT1)
  • Terugresorptie van cysteïne in nier is wel gestaakt
  • Uitscheiding ervan door niet neemt toe
  • In pro-urine blijft cysteïne aanwezig
  • Cysteïne nierstenen
23
Q

MD kanaal

A

Flinke hoeveelheid water:
- 2L drinken
- 7L vocht secretie door speekselklieren, maag, gal en darm

24
Q

9L water

A
  • Grootste deel reabsorberen
  • Maar 200 ml water in faeces
25
Q

Wat kan diarree veroorzaken?

A
  • Zout- en waterreabsorptie
  • Hyperstimulatie van zoutsecretie
26
Q

Gevolg aantasting van secretie capaciteit (door CF bijvoorbeeld)

A
  • Luminale dehydratie
  • Obstipatie
27
Q

Soorten diarree

A
  • Secretoire
  • Osmotische
28
Q

Secretoire diarree

A
  • Door zout- en waterhypersecretie door de crypten
  • Groter probleem dan osmotische diarree
  • Kan leiden tot ernstige uitdrogingsverschijnselen
29
Q

Wanneer secretoire diarree?

A
  • Infecties
  • Tumoren
  • Diabetische neuropathie
30
Q

Osmotische diarree

A
  • Veel minder voor
  • Ontstaat wanneer er sprake is van malabsorpties (lactase, fructose, etc.) OF als er laxantia wordt misbruikt
31
Q

Fecale osmotische gap berekenen

A

(290 - 2[Na] + [K])

mosmol/kg

32
Q

Fecale osmotische gap > 50
Fecale osmotische gap < 50

A

Meer elektrolyten in feaces en osmotische diarree

Scretoire diarree

33
Q

Wat is er aan de hand bij osmotische diarree?

A

Darminhoud is ismolair met het bloed uit de bloedcirculatie

34
Q

Wat gebeurt er in crypten van ileumepitheel?

A

Secretie EN absorptie van NaCl

35
Q

Wat is cruciaal in de secretie?

A

Chloridekanaal, CFTR

Chloride wordt onderin de crypten van binnen naar buiten gebracht

36
Q

Wat is in de villus aanwezig?

A
  • NHE3-exchanger
  • DRA-exchanger
37
Q

NHE3

A
  • Proton naar buiten (lumen)
  • Natriumion naar binnen
38
Q

DRA

A
  • Chloride opgenomen
  • Bicarbonaat uitgescheiden

Natrium en chloride worden weer opgenomen dus water gaat weer mee naar binnen

Beide worden gereguleerd naar de behoefte

Regulatie is tegengesteld, water volt passief

39
Q

Alles wat CFTR activeer (cAMP en cGMP)

A

Remt in de villuscel de opname

Je hebt hierdoor bijvoorbeeld wel secretie, maar geen absorptie

40
Q

CF

A
  • CFTR-kanaal is defect
  • Chloride gaat niet meer naar buiten
  • Ook geen transport meer van natrium en water
41
Q

Gevolgen CF

A
  • Verlaagde zout en water secretie
  • Luminale dehydratie

LET OP: kanalen in villuscel en signaalmoleculen werken nog wel

42
Q

Congenitale chloridorroe (CLD)

A
  • DRA-eiwit is defect
  • Secretie is nog wel mogelijk
  • NHE3 werkt ook nog
  • Maar chloride bicarbonaat uitwisseling is er niet
43
Q

Gevolgen CLD

A
  • Darm het bicarbonaat niet meer kwijt raken
  • Alkalose
  • Faeces bevat een heel hoge chlorideconcentratie
  • Faeces is ook zuur door de aanwezigheid van protonen die nog wel worden uitgescheiden
44
Q

CFTR en NHE3

A
  • Tegengesteld gereguleerd
  • Hele systeem krijgt informatie uit verschillende bronnen: neurotransmitters als ACh, hormonen, galzouten
45
Q

ROTA-virus

A

Veroorzaakt diarree bij jonge kinderen

46
Q

E.coli

A

In staat om chloor en natrium excretie te activeren

47
Q

Cholera toxine

A

In staat om continu cAMP te maken wat leidt tot extreme vormen van diarree

48
Q

Cholera

A
  • Diarree ziekte veroorzaakt door cholera toxine
  • Ingevallen oogkassen
  • Ingevallen vingers
  • Ingevallen regio
  • Komt door extreem acuut waterverlies
  • Tijdens aanval verliest patiënt ongeveer 1L water per uur
49
Q

Cholera = blauwe dood

A

Door dehydratatie wordt het bloed dikker, ischemie, blauwe handen en blauw gezicht

50
Q

Vibrio cholerae bacterie

A
  • Veroorzaker cholera
  • Richt geen schade aan aan darmepitheel zelf
  • Zorgt ervoor dat er een factor komt die permanent het CFTR activeert en NHE3 remt
  • Permanenten activatie van secretie
51
Q

Oplossing vibrio cholerae bacterie

A

Rehydrateren: water geven tot 70L infuus vloeistof

Er moet gezorgd worden voor rehydratie en hygiënische omstandigheden

52
Q

Hoe secretoire diarree behandelen?

A

ORS (orale rehydratie therapie)

53
Q

ORS

A
  • Oplossing van zout en suiker (glucose) in water
  • Ernstige dehydratatie kan worden voorkomen
54
Q

Opname van suikers is door SGTL1 gekoppeld aan natriumtransport

A
  • Voor ieder glucose molecuul dat wordt opgenomen, worden 2 natrium moleculen opgenomen
  • Natrium moleculen zullen daarom paracellulair twee chloride moleculen meenemen
  • Water volgt passief
55
Q

Ook bicarbonaat in vloeistof, functie?

A

Acidose oplossen