H11: 11.1 Cognitieve ontwikkeling Flashcards
Cognitieve ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling begint bij een baby al van in de buik.
Vier eigenschappen/vaardigheden treden op zo vroeg dat men aanneemt dat ze aangeboren zijn:
- Selectieve aandacht
- Babies kunnen stimuli onthouden in hun semantische geheugen
Herhaaldelijk aangeboden stimuli zijn minder interessant dan nieuwe stimuli, dit vormt de basis van de habituatietechniek (gebruikt om de capaciteiten van zuigelingen te onderzoeken) en is de reden waarom babies constant op zoek gaan naar nieuwe prikkels in hun omgeving - Imitatieleren
Imitatiegedrag komt ook bij volwassenen voor , wellicht als gevolg van de spiegelneuronen - Mogelijkheid tot statisch leren
= leervorm waarbij regelmatigheden in een patroon ontdekt worden, bel. voor het ontdekken van regelmatigheden in de gesproken taal
babies maken meer onderscheid tussen klankverschillen wanneer ze 3 maand zijn dan wanneer ze 1 jaar zijn (bv: chinese babies van 3 maand kunnen het verschil maken tussen L en R maar op hun 1 jaar kunnen ze dat niet meer omdat hun systeem zich heeft ingesteld op de distincties die belangrijk zijn voor het Chinees waar er geen onderscheid wordt gemaakt tussen L en R)
Ook nemen babies de wereld niet louter passief waar, maar zijn actief op zoek naar manieren om het te controleren ( iets doen draaien door met hand op te slaan, etc )
De theorie van Piaget
kinderen = actieve kenniszoekers die hun nieuwsgierigheid gebruiken om basisinfo over de wereld te ontdekken
tijdens hun interactie met de wereld bouwen kinderen ideeen op over hoe de werkelijkheid in elkaar zit
Cognitieve ontwikkeling ontstaat vanuit de acties die het kind uitvoert. Aanvankelijk reageren kinderen op aangeboren reflexen (zuigreflex, grijpreflex, volgreflex), gaandeweg ontwikkelen ze controle over deze reflexen doordat ze schema’s (= interne mentale representatie) van de acties en de bijbehorende voorwerpen vormen.
In het begin is een schema verbonden met een specifieke prikkel (rammelaar= geluid) maar op basis van de voortdurende interacties van baby met omgeving zal de schema complexer worden en los komen te staan van specifieke objecten.
Die gebeurt op basis van 2 adaptatieprocessen:
- Assimilatie
= het process waarbij een kind nieuwe info uit de wereld opneemt en deze in een bestaand schema probeert onder te brengen
bv. eerst kan ooit zal bij de hond schema gevoegd worden, pas later heeft het kind door dat er een nieuwe schema moet gemaakt worden voor kat - Accommodatie
= het aanpassen van de bestaande schema’s aan afwijkende informatie
Als assimilatie niet lukt (= onevenwicht) probeert kind accommodatie (=evenwicht herstellen).
De theorie van Piaget splitst de cognitieve ontwikkeling op in 4 stadia:
- Het sensomotorische stadium: vanaf de geboorte tot 2 jaar
Het kind is geinteresseerd in de interacties tussen acties en waarnemingen en begint oog te krijgen voor oorzaak-gevolg relaties. Verwerft objectpermanentie rond 8-12 maanden. - Het preoperationele stadium: 2 tot 7 jaar
Voorwerpen krijgen een betekenis, maar worden door hun uiterlijk gedefinieerd. Het kind begint een rudimentair inzicht te krijgen in de relaties tussen de gebeurtenissen en maakt gebruik van taal en symbolen om naar de werkelijkheid te verwijzen. Nog geen inzicht in onderliggende principes. - Het concreet-operationele stadium: 7 tot 11 jaar
Kind ontwikkelt het inzicht dat acties omkeerbare effecten hebben. Dit maakt het mogelijk om de onderliggende principes/operaties te ontdekken. Deze zijn wel nog gebonden aan concrete, tastbare problemen. Belangrijke verwerving is de conservatie van getal, materie, lengte en volume. - Het formeel-operationele stadium: vanaf 11 jaar
Kind verwerft inzicht in de abstracte onderliggende principes en kan die flexibel toepassen op hypothetische situaties. Heeft ook gevolgen voor het sociaal functioneren.
Het sensomotorische stadium: vanaf de geboorte tot 2 jaar
Kinderen zijn vooral bezig met hun waarnemingen (sensorisch), hun acties (motorisch) en de interacties tussen deze twee.
Acties herhalen om gevolgen te begrijpen: manier om inzicht te rijgen in de basisconcepten tijd, ruimte en causaliteit.
Kind ontwikkelt sensori-motorische schema’s voor acties die op direct aanwezige voorwerpen uitgevoerd kunnen worden en verwerft zo controle over zijn omgeving.
Een van de inzichten die kinderen in deze fase verweven is objectpermanentie (= het besef dat een voorwerp blijft bestaan als je het niet meer kunt zien)
Het preoperationele stadium: 2 tot 7 jaar
Preoperationele stadium = de periode waarin de capaciteit voor logische operaties en logische denken nog ontbreekt
Taalontwikkeling gaat van telegrafische spraak tot grammaticaal aanvaardbare zinnen, van 200 woorden naar meer dan 8000.
Het denken gaat ook vooruit: objectpermanentie is verworven, kind houdt van fantasiespelletjes (=voorwerpen een andere betekenis geven )
Kind is nog meer geintereseerd in de relaties tussen gebeurtenissen en probeert ontdekte fenomenen te verklaren. Toch zijn de schema’s nog beperkt, kind is niet in staat om de gevolgen van acties te begrijpen die hij niet kan zien of om te begrijpen dat acties omkeerbaar zijn.
Deze stadia is gebaseerd op het uiterlijk van de dingen en niet op kennis van de onderliggende principes.
Kind heeft nog moeite met het onderscheiden van schijn en realiteit omdat ze de uiterlijk van de dingen verkeer schatten ( bv: kind draagt scary masker en kijkt ermee in de spiegel, kind wordt bang van wat hij ziet)
Het is moeilijk om deze bevindingen te toetsen omdat men niet zeker is of dat kinderen wel begrijpen wat de onderzoekers van hen vragen/verwachten. Later werden de toetsing methodes verbeterd en bleek dat het een beetje overschat wordt dat kinderen schijn en realiteit niet uit elkaar houden, het is eerder een subtiele mogelijkheid.
Het concreet-operationele stadium: 7 tot 11 jaar
Operaties= omkeerbare acties, waarvan de gevolgen ongedaan gemaakt kunnen worden door andere acties
Inzicht in de omkeerbaarheid van acties (die ze in deze stadia verwerven )stelt kinderen in staat om de onderliggende fysische principes te begrijpen.
De operaties worden wel nog altijd toegepast op concrete, tastbare problemen.
Conservatie= het besef dat de onderliggende fysische dimensie gelijk blijft ondanks oppervlakkige veranderingen in voorkomen
- conservatie taken in onderzoek
De conservatiebegrip is aanwezig maar beperkt tot operaties op fysisch aanwezige, waarneembare voorwerpen.
Het formeel-operationele stadium: vanaf 11 jaar
Op een bep. moment verwerft het kind inzicht in de abstracte onderliggende principes en kan het deze principes toepassen op hypothetische situaties: dan is het kind in formeel-operationele stadium
Valt samen met het adolescent worden: ze begrijpen dat hun leven anders zou kunnen zijn
Continue veranderingen - PROBLEMEN MET DE THEORIE VAN PIAGET
Dank aan Piaget om als eerste aan te wijzen dat kinderen anders denken dan volwassenen.
MAAR door deze assumpties is het in vraag getrokken:
- Denken van jonge kinderen bevat een tekort.
Het redeneermogelijkheid van kinderen wordt onderschat, die van volwassenen wordt overschat. - Sterk de nadruk op stadia.
- De stadia gaan gepaard met kwalitatieve verschillen in het denken, het gaat niet louter om meer of minder begrip maar om andere denkprocessen.
- Binnen een stadium zijn de denkprocessen gelijk voor alle mogelijke problemen waar een kind mee geconfronteerd wordt.
- Kinderen zijn pas in staat om de denkprocessen van een bepaald stadium te leren als ze de kritische leeftijd daarvoor bereikt hebben. (rijp ervoor zijn)
Probleem bij assumptie nr 3
Babies kunnen heel wat meer dan wat Piaget vermoedde. Bv kennis over aantallen: babies van 5 maand oud hebben al enig besef van het feit dat 1+1=2 en dat 2-1=1
Het resultaat van Piaget zn proeven was verkeerd niet per se doordat babies geen besef van aantal hebben maar waarschijnlijk ook omdat de proef te moeilijk was.
Probleem bij assumptie nr. 4 :
De overgang van de ene manier van denken naar de andere gebeurt niet voor alle problemen op dezelfde leeftijd.
Bewijs:
Kinderen kunnen de conservatietaak voor aantal oplossen zelfs voor 6 jaar maar hebben nog altijd problemen met de conservatie van materie of volume tot na 8 jaar.
- Het moment waarop het behoudt van aantal verworven wordt hangt nauw samen met het moment waarop een kind het tellen onder de knie heeft.
Tellen houdt meer in dan een simpel geheugenspel waarbij het juiste rijtje getalwoorden opgezegd wordt: echt telgedrag komt pas voor wanner een kind besef heeft van de volgende sleutelprincipes:
- Een-op-een principe ( 1 op 1 principe )
= 1 en slechts 1 getal wordt aan een voorwerp toegewezen - principe van de stabiele getalvolgorde
= getallen worden altijd in dezelfde volgorde toegewezen - Kardinaalprincipe
= het laatst toegewezen getal geeft aan hoeveel voorwerpen er zijn - Abstractieprincipe
= de bovenstaande principes zijn van toepassing op elke groep van voorwerpen - Principe van de irrelevantie van de itemvolgorde
= voorwerpen kunnen in willekeurige volgorde geteld worden
Zodra een kind deze kennis verworven heeft kan het niet meer in de war gebracht worden bij proven over het behoud van aantal, maar kan het wel nog in moeilijkheden raken bij andere conservatietaken waar kennis over het tellen niet gebruikt kan worden, zoals bij het behoud van materie en volume.
Probleem bij assumptie nr.5:
Grenzen tussen de verschillende stadia in de westerse maatschappij zijn naar voren geschoven sinds Piagets oorspronkelijk onderzoek.
Kinderen worden tegenwoordig vanaf een vel jongere leeftijd cognitief gestimuleerd en uitgedaagd, waardoor ze tot meer in staat zijn dan in Piaget z’n tijd.
Belang van leren bijkt uit cross-culureel onderzoek.
Piaget heeft ook de invloed van de omgeving op de intellectuele ontwikkeling onderschat.
Volgens hem wordt elke mens min of meer geboren als een intuitieve wetenschapper die alleen de nodige rijpheid mist om de verschillende operaties te kunnen uitvoeren.
Dat is niet zo! Kennis ontstaat niet vanzelf, maar grotendeels onder invloed van stimulatie uit de omgeving.:
Lev Vygotsky : ontstaan van sociaal-culturele visie:
= kennis ontstaat door sociale interacties
Kennis bestaat niet enkel uit wiskundige en logische operatie maar ook uit de internalisering van sociaal gedeelde waarden.
Veel volwassenen zijn in concreet- operationele stadium blijven steken.
Het alternatief: continue veranderingen en een analyse van de taakvereisten
Alternatief voor Piagets benadering om de cognitieve ontwikkeling te bestuderen:
- Het moet uitgegaan worden van wat kinderen van een verschillende leeftijd en binnen een bepaalde socio-culturele omgeving wel al kunnen (nadruk op wat ze kunnen en niet op wat ze niet kunnen)
- Kennis moet gezien worden als een continu proces eerder dan een alles-of-niets eigenschap.
- De verschillen afhankelijk van de leeftijd zijn kwantitatief (meer of minder) en niet kwalitatief (anders).
- Er moet een gedetailleerde analyse gemaakt worden van de vereisten die nodig zijn om een taak uit te voeren. Deze vereisten moeten dan vergeleken worden met de capaciteiten die het kind op dat moment heeft.
Bv: de kortetermijngeheugen spanne is anders bij kinderen dan bij volwassenen (bij ons 7 bij hen 4)
Dit verschil in kortetermijngeheugen verklaart waarom jonge kinderen een bep taak niet kunnen uitvoeren. Intellectuele taken vergen immers een minimum aan info die tegelijk in het werkgeheugen gehouden moet worden, en als deze vereiste groter is dan de aanwezige geheugencapaciteit dan kan het kind de taak niet oplossen
Ander vb: analyse toont aan waarom kinderen slecht vanaf een bep leeftijd kunnen leren lezen: kind beseft eerst dat taal uit woorden bestaat dan dat woorden uit lettergrepen bestaan , dan die uit klanken die in letters kunnen uitgedrukt worden bestaan etc, dit vergt tijd
Hedendaagse psychologen onderzoeken cognitieve ontwikkeling niet meer door te vertrekken vanuit een algemene theorie over welke operaties kinderen van een verschillende leeftijd nog niet kunnen uitvoeren MAAR door te vertrekken vanuit een analyse van de processen die nodig zijn om een bep. taak te volbrengen en dan kijken ze in welke mate kinderen over de nodige capaciteiten beschikken om die processen adequaat uit te voeren.
Zij aanvaarden ook dat degelijke vaardigheden niet spontaan verworven worden maar actief geoefend worden in de samenleving (en zogezegd op school).
Naar school gaan
getraind worden in vaardigheden die de maatschappij bel. acht : kinderen kunnen intellectueel meer dan vroegere generaties EN ze leren allemaal hetzelfde (verwerven zelfde kennis)
Leerstofpijlers: taal en rekenen
Kinderen van een verschillend niveau en sociaal-cultureel milieu worden bij elkaar geplaatst :
sommigen vinden dit super want het is een getrouwe kopie van de samenleving (ze pleiten voor inclusief onderwijs= alle kinderen zo goed mogelijk onderwijs bieden in een gewone school)
OMDAT kinderen die in lagere categorie terechtkomen krijgen lagere onderwijskwaliteit door gebrek aan motivatie, lage eisen en verwachtingen etc
, anderen willen stratificatie ( gestratificeerd, exclusief onderwijssysteem =verschillende niveaus in verschillende aparte klassen, bv lichamelijk beperkte topen, dan alochtonen die geen Ned kunnen topen, gewoone kinders topen etc)
OMDAT als ze allemaal topen zouden zijn de focus op middengroep van de klas zou liggen waardoor de hoog- of minder begaafden suboptimaal onderwijs krijgen en zich niet te volle kunnen ontplooien
Cognitieve ontwikkelingen na de puberteit
Piaget was vooral geintereseerd in kwalitatieve verschillen in het denken dus besteede hij weinig aandacht aan de cognitieve ontwikkelingen nadat een kind het formeel-operationele stadium bereikt had
hedendaagse cognitieve psychologen zijn meer in kwantitatieve verschillen geintereseerd en hebben aandacht voor ontwikkelingen gedurende volledige levensloop
Cognitieve ontwikkelingen tijdens de adolescentie
veranderingen in het denken tussen =/- 12 en 21
onderzoekt men door:
- longitudinaal onderzoek = zelfde groep proefpersonen volgen tussen bv 12 en 21 jaar en op regelmatige tijdstippen onderzoeken
- cross-sectioneel-onderzoek = groepen proefpersonen van verschillende leeftijden met elkaar vergelijken
Probleem: ligt het verschil aan de leeftijd of aan het intelligentieniveau van de proefpersonen? (bv. niet alle kindjes uit basisschool belanden op unief)
antisaccadetaak= taak die beroep doet op het controlecentrum in de frontale lobben van de hersenen; saccade= oogbeweging ; proefpersonen moeten spontane neiging om naar iets te kijken onderdrukken en een oogbeweging maken naar andere kant (anti)
Verantwoord volwassen gedrag vereist dat men spontane, ongewenste gedragingen onderdrukt en de juiste acties selecteert om een doel te bereiken; deze capaciteit in nog niet volledig ontwikkeld bij adolescenten.
Hersenscans tonen dat witte materie blijft toenemen in de hersenen tijdens adolescentie, dus myelinisatie axonen gaat door tot op 18 of 20 jr.
De onvoltooide myelinisatie tijdens de adolescentie is de reden waarom jongeren impulsiever en minder doordacht reageren.
Hormonale veranderingen zorgen voor verhoogde emotionele opwinding die leidt tot verhoogde drang om nieuwe ervaringen en beloningen op te zoeken MAAR de kracht ontbreekt om ten volle controle te houden. Adolescentie is dus een turbulente periode met een verhoogd risico op minder doordachte keuzes.
Cognitieve ontwikkelingen bij het ouder worden
Gezonde levensstijl en regelmatig je hersenen gebruiken houden je denken stabiel.
Hoe ouder hoe slechter je presteert bij snelheid taken omdat de processen trager gaan bij ouderen.
Er treedt een algemene vertraging van cognitieve processen op.
Hoe ouder hoe beter je presteert bij testen op hoeveelheid op opgeslagen kennis, bv woordenschattest.
De capaciteit van het werkgeheugen is beperkter bij ouderen: ze ondervinden last bij het oplossen van meerdere taken tegelijk, ze onderscheiden links en rechts minder vlot dan jongeren EN ze hebben meer last om de arbitraire relatie tussen de drukresponsen en de stimuli in hun werkgeheugen te houden.
Onderzoek toont aan dat de afname van cognitieve capaciteiten afhankelijk is van de mate waarin de hersenen gebruikt werden tijdens de volwassenheid.
Mensen die tussen 40 en 60 passief tv kijken hebben verhoogde kans op dementie.