11.2 Persoonlijke en sociale ontwikkeling Flashcards

1
Q

De ontwikkeling van het zelfconcept

A

Zelfconcept = accepterende en betrekkelijk objectieve inschatting die opgroeiende kinderen ontwikkelen van hun eigen persoonlijke aard, van wie ze zijn.

Ontstaan van zelfconcept fases:

  1. Ontwikkeling van een subjectief zelf
    Baby’s beseffen dat ze bestaan door hun acties en interacties, hierdoor maken ze zich los van de omgevende wereld en ontstaat er een gevoel van ‘ik’ (2 à 3 maand) die volledig gevormd wordt wanneer kind objectpermanentie heeft (8à12 maand: ze leren dat ook het zelf een continuiteit heeft)
  2. Ontwikkeling van het objectieve zelf
    = het besef dat het zelf stabiele kwaliteiten heeft zoals een geslacht, een naam en karaktertrekken zoals verlegenheid of vrijpostigheid
    jezelf herkennen in de spiegel, jezelf kunnen beschrijven in concrete termen, later gevoelens en gedachten + stabiele persoonlijheidskenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De theorie van Erikson

A

sociale en emotionele ontwikkeling begrijpen

gebaseerd op Freuds ideen

bij elk levenstadia is er een sociale uitdaging:
tenzij goed opgelost leidt het tot voldoeninggevend bestaan, zo niet leidt het tot psychische problemen

  1. VERTROUWEN VS WANTROUWEN
    eerste levensjaar= eerste ervaringen met de sociale wereld
    zorgzame, warme, responsieve ouders -> kind krijgt vertrouwen in de wereld, ziet de wereld als goed
    omgekeerd krijgen kinderen een fundamenteel gevoel van wantrouwen
  2. AUTONOMIE VS TWIJFEL EN SCHAAMTE
    peutertijd (1 tot 3jr) = verwerving nieuwe mentale en motorische vaardigheden
    kind wil ook voor zichzelf beslissingen maken

goede ouders-> kind verwerft autonomie
strenge opvoeding -> schaamte en twijfel

  1. INITIATIEF VS SCHULD
    (3 tot 6jr)
    kinderen zien zichzelf in de rol van volwassenen: ze spelen rollen na van de persoon die ze later willen worden
    ouders die deze doelgerichtheid aanvaarden en ondersteunen helpen kind initiatief ontwikkelen (= gevoel van ambitie en verantwoordelijkheid )
    zo niet dan krijgen kinderen overmatig controledrang en schuldgevoelens
  2. VLIJT VS MINDERWAARDIGHEID
    (6 tot 11)
    vaardigheden oefenen, leren samenwerken met anderen
    teveel negatieve ervaringen leiden tot gevoelens van incompetentie en minderwaardigheid, pos ervaringen tot vlijt
  3. IDENTITEIT VS ROLVERWARRING
    (12 tot 20)
    Wie ben ik en welke plaats heb ik in de samenleving?
    positie in het leven zoeken door zelf waarden te kiezen en het fundament te leggen voor hun verdere identiteit
    als dit niet lukt raken ze verward over de rol die ze als volwassenen kunnen en willen vervullen
  4. INTIMITEIT VS ISOLATIE
    vroege volwasssenheid (18 tot 30 )
    uitdaging= het uitbouwen van liefdevolle en intieme relatie
    als het niet lukt -> isolatie en vervreemding
  5. GENERATIVITEIT VS STAGNATIE
    middenvolwassenheid (30 tot 60)
    uitdaging = op een blijvende manier bijdragen tot de maatschappij (men zorgt voor volgende generatie dor kinderen op te voeden, voor anderen zorgen en werken
    als je in dit stadium het gevoel hebt dat je niet productief tot de samenleving bijdraagt heb je een gevoel van stagnatie en gebrek aan zinvolle verwezenlijkingen
  6. INTEGRITEIT VS WANHOOP
    late volwassenheid (na 60)
    terugkijken op je leven
    bij een goed gevoel hierover dan ervaar je integriteit
    slecht gevoel: naderende door vrezen en wanhoop ervaren

Beperkingen van Erikson zn theorie:
Het biedt een praktisch en algemeen kader om de verschillenden uitdagingen in een mensenleven te begrijpen MAAR de toepassingen bij individuele gevallen ligt minder voor de hand: taken en rollen zijn minder leeftijdsgebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gehechtsheidontwikkeling bij kinderen

A

gehechtheid = sterke emotionele binding die we met een beperkt aantal bel personen in ons leven hebben. Deze binding zorgt ervoor dat we ons goed voelen in hun nabijheid en dat we door hen getroost worden wanneer we het moeilijk hebben.

Hechtingsproces begint kort na geboorte en blijft zich ontwikkelen gedurende de eerst 2 à 3 jaar.

Gehechtheid is bel voor babies omdat ze de personen waarmee ze een gehechteidsrelatie hebben als een bron van veiligheid zien tot bij wie ze zich zullen richten om troost te zoeken.

Theorie over gehechtheid - Jhon Bowlby (1969)
- inspiratie: Freud en ethologische onderzoek van Lorenz

Een baby ( net als bij andere diersoorten) wordt geboren met een aantal bel eigenschappen die ervoor worgen dat de ouder dichtbij blijft en het kind beschermt tegen gevaren.

De relatie van de baby met de ouders begint met een reeks van aangeboren signalen die de ouder dicht bij het kind houden. In de daaropvolgende maande groeit hieruit een affectieve band op basis van de toenemende emotionele en cognitieve vaardigheden van het kind en op basis van een warme, gevoelige verzorging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gehechtheidsstadia: stadia in de ontwikkeling van gehechtheid

A
  1. FASE VOORAFGAAND AAN DE EIGENLIJKE HECHTING (geboorte - 6 weken)
Aangeboren signalen (grijpen, glimlachen, wenen, kijken naar volwassenen ) houden de volwassenen in nauw contact met de pasgeborene.
Baby's bekrachtigen het toenaderingsgedrag van de volwassenen omdat ze genieten van hun aanwezigheid. Pasgeborenen herkennen geur en stem moeder maar laten elke volwassene ze verzorgen.
  1. FASE VAN DE BEGINNENDE HECHTING (6 weken -7 maanden)

Kind reageert positiver op bekende verzorgers dan op vreemden, maar maakt niet echt bezwaar wanneer vertrouwde verzorgers vervangen worden door onbekende volwassenen in de verzorging.
Kinderen lachen en brabbelen meet wanneer de moeder aanwezig is. Kinderen ontwikkelen een gevoel van vertrouwen op basis van de interacties met de verzorgers.

  1. FASE VAN DE SCHERP OMLIJNDE GEHECHTHEID ( 7 maand tot 1,5 à 2 jaar )

Het kind hecht zich heel sterk aan de verzorgers. Bewijs:

1.scheidingsangst : Kinderen zijn verdrietig en in de war wanneer hun vertrouwde verzorger weggaat.
(daarom kunnen ze niet alleen slapen in deze faze)

scheidingsangst neemt toe tussen 6 maand en 15 maand en vermindert daarna weer

Kinderen die door veel verschillende volwassenen opgevoed worden tonen minder scheidingsangst.

Begin scheidingsangst valt samen met het ontstaan van objectpermanentie: kind beseft dat de verzorgers blijven bestaan nadat ze weggegaan zijn.

  1. vreemdelingenangst
  2. DE VORMING VAN EEN WEDERKERIGE RELATIE ( vanaf 1,5 tot 2 jaar)

Peuters beginnen redenen te begrijpen waarom ouders soms afwezig zijn. Ze kunnen een beetje voorspellen wanneer mama en papa terug zullen komen. Hierdoor verminderd scheidingsangst en probeert het kind via onderhandelingen de afwezigheid te beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gehechtheidspatronen

A

Ainsworth et al (1978)

opeenvolging van gebeurtenissen bekend als de vreemde situatie - gebruikt om sociale gehechtheid van kinderen aan hun ouders te bestuderen/ onderzoeken

Door dit onderzoek heeft men gezien dat er 4 hechtingsrelaties zijn:

  1. VEILIG GEHECHTE KINDEREN
  • gebruiken hun verzorger als basis om de nieuwe kamer te verkennen en keren dikwijls naar de verzorger terug voor steun
  • ze huilen soms als de ouder weggaat maar zijn vlug getroost als de ouder terugkomt
  • ze zoeken direkt contact met hun ouder bij zijn terugkeer
  • 60 a 70 procent kinderen vertoont dit patroon
  1. VERMIJDENDE KINDEREN
  • reageren weinig op ouder wanneer die in de kamer is
  • huilen niet als ouder weggaat
  • bij hereniging vermijden ze contact met de ouder of reageren slechts heel langzaam op de begroeting
  • als ze opgepakt worden blijven ze afstandelijk
  • 20 procent van de kinderen vertoont dit patroon
  1. ANGSTIGE/WEERBARSTIGE KINDEREN
  • klampen zich vast aan de ouder wanner ze in de nieuwe kamer gebracht worden
  • gaan dikwijls niet op verkenning uit
  • wanner de ouder weggaat zijn ze ontzet
  • bij terugkeer reageren ze met een combinatie van vastklampen en agressie
  • zijn moeilijk te troosten
  • 10 à 15 procent vertoont dit patroon
  1. GEDESORGANISEERDE EN GEDESORIENTEERDE KINDEREN
  • vertonen de erste vorm van onveiligheid
  • bij de hereniging zijn deze kinderen verward en vertonen tegengestelde gedragingen
  • ze kijken weg wanneer ze door ouder worden geknuffeld en nemen geen initiatief om met de ouder om te gaan
  • hebben een vlak affect en een glazige blijk
  • 5 à 10 procent vertoont dit patroon

Hedendaags gebruikt men ipv de vreemde situatie AQS (Attachement Q-Sort = lijst van 90 gedragingen bv: is minder bang als moeder zegt dat het ok is, volgt suggesties van de moeder, gaat naar moeder als hij zich verveelt, etc etc )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gevolgen van een onveilige gehechtheid

A

gehechtheid heeft invloed op de lange termijn

er is een correlatie tussen de kwaliteit van de gehechtheid op 18 maanden en de kwaliteit van de sociale relaties in de adolescentie; het is niet de oorzaak maar beinvloed hun vertrouwen en zelfvertrouwen en heeft dus blijvende gevolgen

de gehechtheid in de kindertijd heeft invloed op het soort intieme relatie dat men op volwassen leeftijd zal aangaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Factoren die een rol spelen bij de hechting

A

twee grote variabelen spelen een rol bij hechtingspatron dat een kind heeft:

  1. de kwaliteit van de opvoeding
  2. het temperament van het kind

de kans op veilige hechting is het grootst bij ontspannen ouders:

  1. die gevoelig zijn voor de noden en de verlangens van het kind
  2. die consistent en gepast reageren
  3. en die teder en bezorgd met het kind omgaan

Ouders die weinig lichamelijk contact hebben met hun kind, routinematig handelen en op een negatieve, soms rancuneuze manier met hun kind omgaan, vergroten de kans op een onveilige hechting.

Bij vermijdende kinderen ziet men soms overstimulerende ouders die de hele tijd energiek tegen hun kind praten, ook wanneer het kind vermoeid is en in slaap valt.

Bij gedesorganiseerde en gedesorienteerde hechting is de kans het grootst dat er kindermishandeling aan de hand is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Opvoedingsstijlen

A
  1. AUTORITAIRE OUDERS
  2. PERMISSIVE OUDERS
  3. GEZAGHEBBENDE OUDERS
  4. VERWERPENDE-VERWAARLOZENDE OUDERS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly