Geneeskunde 2A2 VO week 9 Flashcards

1
Q

In welke categorieën zijn longcarcinomen ingedeeld?

A

Kleincellig carcinoom

Niet-kleincellig carcinoom:
- plaveiselcelcarcinoom
- adenocarcinoom
- grootcellig carcinoom
- adenosquameus
- gecombineerd
- carcinoïd
- speekselkliertypen, overigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ziet een kleincellig longcarcinoom eruit?

A

De grote van 1 á 2 lymfocyten, kenmerken:
- kleine-middelgrote cellen
- (zeer) hoge kern-cytoplasma ratio
- egaal vergrofd chromatine
- geen/onopvallende nucleoli
- groeien heel agressief, slechte prognose
- geen; buisvorming, slijmvorming, verhoorning, desmosomen
- primair behandeld met intasieve chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is de histologie van een plaveiselcelcarcinoom?

A

Een beeld met allerlei verschillende cellen door elkaar, cilindrische cellen veranderen (metaplasie) waaruit dysplasie kan ontstaan en dan een carcinoom, kenmerken:
- vaak necrotisch
- middelgrote-grote cellen
- vergrofd chromatine (onregelmatige puntjes (klontering) in een donkere kern)
- nucleoli zichtbaar
- scherpe celgrenzen
- geen; buisvorming, slijmvorming
- precursor afwijkingen: squamezue metaplasie/dysplasie
- primair behandeld met chirurgie

Belangrijkste kenmerken:
- verhoorning (roze kleur en hierna schilfers over)
- desmosomen (soort bruggetjes tussen 2 cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe is de histologie van een adenocaricoom?

A

Perifeer gelegen carcinoom, kenmerken:
- middelgrote-grote cellen
- vergrofd chromatine
- nucleoli duidelijk zichtbaar
- scherpe celgrenzen
- geen; verhoorning, desmosomen
- precursor afwijking: AAH (atypische adenomateuze hyperplasie (<5 cm)) / AIS (adenocarcinoma in situ (> 5cm))
- genetische afwijkingen: K-RAS (rokers), EGFR (niet-rokers)
- primair chirurgisch behandeld, adjuvant afhankelijk van stadium (vanaf 2 adjuvant chemotherapie)

Belangrijkste kenmerken:
- buisvorming (bij goed zichtbare buizen een goed gedifferentieerd carcinioom)
- slijmvorming (aantonen met bijv. een PAS-kleuring)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe is de histologie van een grootcellig carcinoom (niet-kleincellig NOS)?

A
  • middelgrote-grote cellen
  • vergrofd chromatine
  • nucleoli duidelijk zichtbaar
  • scherpe celgrenzen
  • geen; buisvorming, slijmvorming, verhoorning, desmosomen
  • lijkt een beetje op een adenocarcinoom; met elektronenmicroscopie enige plaveiselcellig/adeno-differentiatie detecteerbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een mesothelioom en welke 3 categorieën zijn hier in?

A

Tumor uitgaande van de longvliezen (pleura) en groeit diffuus over de pleura
- gaat uit van mesotheelcellen
- veroorzaakt door asbest (latentietijd 25-40 jaar na expositie), geen relatie met roken
- presenteert met pijn
- vaak gepaard met pleuravocht

3 histologische hoofdvormen:
- Epitheliaal: lijkt op adenocarcinoom, maar produceert geen slijm dus kleurt hierop niet aan
- Sarcomatoid: spoelcellig
- Bifasisch: combinatie van epitheliaal en sarcomatoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe verloopt een pleurapunctie en welke resultaten kun je verwachten?

A

Pleuravocht transcutaan aanprikken als de patiënt rechtop zit –> in de eerste intercostaalruimte onder het niveau van de demping prikken met een korte naald (in de bovenrand van de rib loodrecht op de thoraxwand) (–> bij een ontlastende punctie (max. 1500 ml afnemen) gebruik gemaakt van een dunne katheter)
- helder vocht: transsudaat, door bijv. overvulling (hartprobleem)
- geel/oranje vocht: eiwitrijk exsudaat, bijv. door ontsteking
–> een deel zet je op kweek, een deel gaat door naar de patholoog (cytologisch onderzoek) en een deel voor verschil tussen transsudaat/exsudaat (microbioloog)
–> transsudaat en exsudaat zijn te scheiden door light criteria:
~ serum proteïne ratio > 0,5
~ serum LDH > 0,6
~ LDH > 2/3 boven limiet van normaal serum LDH
~ kijken naar leukocyten en pH

Contra-indicaties: gebruik bloedverdunners of een te laag trombocyten aantal
Complicaties: pneumothorax, bloeding, infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe verloopt een pleurodese?

A

Pleuralagen weer terug aan elkaar maken m.b.v. talk (via een drain eerst al het vocht eruit) waardoor een ontstekingsreactie ontstaat die de pleurabladen aan elkaar maakt, tetracycline/bleomycine of hechtingen

Indicaties:
- snel recidiverend en symptomatisch pleuravocht
- ontlastende punctie heeft verlichtende dyspneu gegeven
- relatief goede levensverwachting (> 3 maanden)
- bewezen maligne vocht

Contra-indicaties: stollingsstoornis, andere oorzaak van dyspneu, geen aanliggende long, laag glucose (< 3 mmol/L) of laag pH (< 7,3)

Complicaties: koorts, pijn, respiratoir falen, infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een getunnelde pleura catheter?

A

Een permanente katheter
–> als er weer een recidief is van het vocht na een pleurodese, dan kan dit ingebracht worden (een katheter een stukje getunneld onder de huid
–> palliatieve opzet, patiënt kan hiermee naar huis, alleen geïndiceerd bij maligne pleuravocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke 3 schalen kan een patiënt kanker gerelateerde pijn aangeven?

A
  • Numerieke rating schaal (NRS): 0-4 = licht, 5-7 = medium, 8-10 = ernstig –> vaakste gebruikt
  • Verbale schaal: licht, matig, hoog, ernstig
  • Visuele analoge schaal (VAS): op een lijn zonder cijfers/getallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de prevalentie van kanker gerelateerde pijn en welke type en soorten pijn zijn er?

A
  • 30-40% pijn bij diagnose
  • 70-90% pijn in terminale fase
  • 40-75% pijn door inadequate behandeling

Typen pijn:
- 85% onderliggend aan kanker
- 17% behandeling geïndiceerd
- 9% kanker gerelateerde complicatie
- 9% niet-kanker gerelateerde complicatie
–> vaak meerdere typen tegelijkertijd (39% 2 typen, 31% 3 typen)

Soorten pijn:
- nociceptieve pijn: ontstaat door een ontstekingsreactie door weefselbeschadiging
- neuropathische pijn: ontstaat door een beschadiging van zenuwweefsel
- mengbeelden: van nociceptieve en neuropathische pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke symptomen spelen een rol bij pijn?

A
  • omgeving
  • angst (voor stikken)
  • lichamelijke factoren
  • vermoeidheid
  • medicatie
  • geloof
  • stemming
  • eerdere ervaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is de WHO pijnladder voor nociceptieve pijn?

A

Stap 1: NSAID of paracetamol
Stap 2: zwak opioïd met NSAID/paracetamol
Stap 3: sterk opioïd met NSAID/paracetamol
Stap 4: sterk opioïd parenteraal

–> sterkwerkende opioïden zijn: morfine, fentanyl, oxycodon, buprenorfine, methadon, hydromorfone
–> bij oncologische patiënten stap 2 overslaan omdat het de pijn niet verlicht en wel meer bijwerkingen geeft
–> bij slow release geef je preparaten die in 24 uur afgegeven worden (onderhoudsbehandeling), je kunt ook immediate release (kort werkend) preparaten geven bij doorbraakpijn –> hiervoor is er geen maximale dosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn patiënt en arts gerelateerde misverstanden aan morfine?

A

Patiënt:
- angst voor verslaving
- angst voor gewenning
- angst voor bijwerkingen
- angst voor progressieve ziekte
- angst voor injecties
- fatalisme
- goede patiënt willen zijn
- ‘morfine is het begin van het eind’

Arts:
- onvoldoende erkenning van pijn
- terughoudendheid om opioïden voor te schrijven
- terughoudendheid van de patiënt om niets aan te geven niet herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn bijwerkingen van opioïden?

A
  • obstipatie (altijd laxantia geven!)
  • sufheid (niet auto rijden)
  • misselijkheid en braken
  • droge mond
  • verwardheid/delier
  • overmatig transpireren
  • ademdepressie
  • myoclonieën (spierschokjes)
  • urineretentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly