Geneeskunde 2A2 VO week 8 Flashcards

1
Q

Welke ziektebeelden geven B-symptomen?

A
  • Tuberculose
  • Malaria
  • Maligniteit
  • HIV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke lymfeklieren voel je bij LO?

A
  • Hals
  • Oksels
  • Liezen
  • Claviculair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij welke vergrote klier moet je denken aan een tumor in de buik?

A

Klier van virchow (linker supraclaviculair)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe is de presentatie van een vergrote lymfeklier door een infectie?

A
  • Losliggend van de opperlaag
  • Warm
  • Rood
  • Pijnlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 2 basisprincipes in de hemato-oncologie?

A
  • Tissue is the issue: je moet altijd weefsel hebben om te onderzoeken –> bij hematologische gevallen drijft dit gewoon vrij rond in het bloed
  • Leukocyten = leuko differentiatie: je moet dus een bloeduitstrijkje maken en deze onder de microscoop bekijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kenmerkende dingen in een bloedbeeld voor CLL?

A
  • Gumprechtse schollen/smudge cells: cellen gaan makkelijke kapot
  • Grummelee: veel lymfatische blasten in het bloedbeeld
  • 20-30% heeft autoantistoffen tegen erytrocyten en/of trombocyten
  • 50% heeft hypogammaglobulinemine (gevoeliger voor infecties door minder gezonde B-cellen)

–> absolute > 5 x 10^9/l monoklonale lymfocyten in het bloed (bij MBL is het minder dan 5 x 10^9/l)

Diagnose volledig te stellen op perifeer bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn prognostische parameters bij CLL?

A
  • Klinisch stadium (RAI, BINET –> o.b.v. bloedbeeld en lymfeklierstations)
  • Mutatiestatus immuunglobulinegenen (bij een mutatie is de prognose juist beter)
  • Cytogenetische afwijkingen (bij 90% v.d. patiënten aanwezig)
  • Moleculaire diagnostiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is de behandeling van CLL?

A

In principe niet behandelen als er geen klachten zijn, want vroegtijdig behandelen verbetert de prognose niet

Wel behandelen bij:
- RAI III/IV of BINET B-C
- progressie/symptomen
- recidiverende infecties
- autoimmuun cytopenie kan overwogen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een RT-PCR voor BCR-ABL?

A

Je kunt hiermee het fusieproduct (BCR-ABL eiwit) aantonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk vervolgonderzoek doe je bij afwijkende leukocyten?

A
  • Immunofebotypering
  • Cytogenetica/FISH
  • Moleculair onderzoek (mutaties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe werkt een allogene SCT ook als een immunotherapie?

A

T-cellen van de donor zorgen dat achtergebleven tumorcellen van de patiënt opgeruimd worden
- immunotherapie effect van allogene SCT is even groot in alle AML risicogroepen en onafhankelijk van de MRD

Keuze hiervoor wordt bepaald door:
- risicoprofiel AML
- respons op behandeling en aanwezigheid van MRD(+/-)
- risico op transplantatie-gerelateerde sterfte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke behandeling is beter om terugkeer van een AML te voorkomen na chemotherapie?

A

Allogene SCT is altijd beter, los van restziekte of stadium

–> toch doen we het niet bij iedereen, want het heeft ook complicaties met mortaliteit als gevolg (15%, bij de beste groep na 2 jaar 8% kans), risico hierop:
- EBMT score
- HCT CI score
- Integrated score: ziekte-gerelateerd, patiënt-gerelateerd (leeftijd, comorbiditeit), donor-gerelateerde factoren

–> bij patiënten met een te hoge kans op mortaliteit toch een autologe SCT of alleen chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werkt een autologe SCT?

A
  1. Stamcellen van de patiënt afnemen na 2 kuren chemo (met de hoop dat deze tumorvrij zijn)
  2. Beenmerg vernietigen met chemo
  3. Stamcellen terug inbrengen in de patiënt en hopen dat het goed gaat hierna

–> evt. kan later altijd nog een allogene SCT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doe je met AML-patiënten in de intermediate groep als je moet beslissen voor een behandeling na de 2 chemokuren?

A

MRD bepalen m.b.v. flowcytometrie:
- MRD+ –> afhankelijk van conditie patiënt, maar vaak voorkeur voor allogene SCT
- MRD- –> afhankelijk van conditie patiënt, maar vaak voorkeur voor autologe SCT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe groot is de kans om een allogene SCT-donor te vinden?

A

Matchen op 10 HLA-eiwitten
- voor mensen met een broer/zus is er 25% kans dat deze kan doneren
- voor mensen met een Kaukasische achtergrond 79%
- voor mensen met andere etnische groepen <20%

Soms is er haast bij het vinden en is er maar 1 keus (deze kan dan ook nog helemaal aan de andere kant van de wereld wonen) –> dan ook nog de optie voor navelstrengbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de voordelen en nadelen van een navelstreng allogene-SCT?

A

Voordelen:
- direct beschikbaar
- HLA matching minder belangrijk
- minder graft-vs.-host disease: T-cellen zijn nog niks tegen gekomen dus zijn minder gevoelig voor verschillen
- geen risico voor de donor

Nadelen:
- zeer kleine hoeveelheden stamcellen –> grote kans op transplantaat falen
- tragere repopulatie en herstel van immuniteit
- eenmalig beschikbaar; geen donorlymfocyten beschikbaar

17
Q

Wat is een reactie die op kan treden na een allogene SCT?

A

Graft-vs.-host reactie (GVH) –> hierdoor een immuunreactie die zich kan uiten in bijv. een rode huid of diarree
- dit kan levensbedreigend worden
- wel precies de reden waarom een allogene SCT werkt –> want leukemische cellen moeten opgeruimd worden
- kan dus ondanks een transplantatie van een identieke HLA-donor –> door andere eiwitten op celmembranen

18
Q

Door welke eigenschappen zijn hematopoetische stamcellen geschikt voor transplantatie?

A
  • Self-renewal
  • Multilineage differentiatie potentieel
19
Q

Hoe kun je perifeer bloed van een donor gebruiken voor een stamceltransplantatie?

A

Het bloed tijdelijk verrijken met stamcellen door groeifactor die de stamcellen uit het beenmerg naar het bloed brengen, hiervoor zijn twee middelen mogelijk:
1. G-SCF à het effect berust op het verbreken van de interactie van de stamcel en de stromale cellen van het beenmerg. Het effect treedt na 4-5 dagen op.
2. CXCR-4-antagonist (plerixafor) à het effect berust op competitie voor de binding van stamcellen door middel van CXCR-4 aan het ligand SDF-1 op de stromale cellen in het beenmerg. Het werkt binnen enkele uren.

–> het uit het bloed halen van stamcellen wordt stamcelaferese genoemd.
- voordeel: milder voor de donor is en het transplantaat bevat grotere hoeveelheden stamcellen –> betere repopulatie van bloedcellen na de transplantatie
- nadeel: meer risico op graft-vs-host ziekte bij allogene transplantatie, door de T-cellen in het transplantaat

20
Q

Hoe verloopt een autologe SCT?

A

Heel intensief chemotherapie (radiotherapie) toedienen met als doel de onderliggende aandoening zo ver mogelijk terug te kunnen dringen (mogelijk genezen)
- ernstige beenmergschade (aan stamcellen) –> hierdoor geen herstel van bloedcellen dus ervoor stamcellen verkrijgen van de patiënt, deze tijdelijk cryopreseren (invriezen) en ze later teruggeven
- patiënt voorbehandelen met gewone chemo om de ziekte terug te dringen en kijken of het op chemo reageert
- diagnose –> gewone therapie –> toediening G-CSF –> mobilisatie stamcellen –> hoge dosis chemotherapie –> transplantatie
- indicaties: MM, agressief NHL, testis-/mammacarcinoom, multipele sclerose
- complicaties: samenhangend met infuus (klachten van DMSO) of met de chemo: pancytopenie, infecties, mucositis, haarverlies, misselijk/braken, infertiliteit en myelodysplasie op lange termijn

21
Q

Hoe verloopt een allogene SCT?

A

Met intensieve chemo het hele beenmerg van de patiënt kapot maken en hierna stamcellen van een donor geven
- stamcellen bevatten immuun competente cellen (t-cellen) die het residu van de tumor herkennen en vernietigen (graft-vs.-tumor) –> soort immuuntherapie, als de T-cellen ook gezond weefsel gaat aanvallen graft-vs.-host ziekte (of andersom afweer patiënt tegen de donor = host-vs.-graft ziekte)
- indicaties: AML, ALL, stamcelziekten, erfelijke afwijkingen in immuunsysteem, hemogobinopathieën, stapelingsziekten
- complicaties: toxiciteit van conditionering, graft-vs.-host ziekte, opportunistische infecties (neutropenie, B-/T-lymfopenie)

22
Q

Wat is de rol van humane leukocyten antigenen (HLA) in stamceltransplantaten?

A

Rol in de acceptatie of afstoting van weefsels
- hoe meer verschil, hoe grotere kans op rejectie of afstoting –> daarom donor die zoveel mogelijk overeenkomt (kans bij niet-verwante individuen heel klein)
- HLA-klasse-I antigenen (HLA-A, HLA-B, HLA-C –> kern houdende cellen, presenteren aan cytotoxische CD8+ T-cellen) en HLA-klasse-II antigenen (HLA-DR, HLA-DQ, HLA-DP –> antigeen presenterende cellen, presenteren aan helper CD4+ T-cellen)
- genen die coderen voor HLA op MHC (korte arm chromosoom 6)
- ieder individu heeft 2 haplotypen (combinatie genen op 1 chromosoom; 1 vader, 1 moeder) –> kans op HLA-identiek familielid is dus 25% (broer/zus)
- proces herkenning van donor-HLA door T-cellen (alloreactiviteit):
1. Direct: T-cel aan allogeen HLA-klasse-I/-II op oppervlak –> immuunrespons
2. Indirect: allogeen presentatie in context van eigen HLA-klasse-II antigeen aan T-cellen
- om het immuunsysteem te verzwakken en afstoting te voorkomen: niet-/wel-myeloablatieve manieren (niet heftig vs. wel (–> meer en zwaardere chemo))