Geneeskunde 2A2 HC week 9 - 27/10 Flashcards

1
Q

Hoe is de TNM-classificatie van longkanker?

A

T: tumorgrootte en ligging
N: lymfekliermetastasen, hoe verder van de tumor hoe slechter de prognose, andere lymfeklieren dan in longen, hals, thorax worden M1 genoemd
- N1: in hilus van zelfde long als tumor
- N2: tussen longen, maar andere kant als tumor
- N3: tussen longen, maar aan andere kant als tumor of in andere longhilus en/of supraclaviculair/lage halsklieren
M: uitzaaiingen naar andere organen (bot, lever, hersenen)
- M0: geen metastasen op afstand
- M1: metastasen op afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het doel van de stadiëring van longkanker?

A

Indicatie voor de prognose geven en kijken welke behandeling hiervoor standaard is en welke je hierna gaat uitvoeren (hangt namelijk ook af van de patiënt)
- wel zit er een grote variatie in prognose (bijv. je weet niet of iemand bij de 30% hoort die wel het 1e jaar na diagnose nog levend haalt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke stadia delen we longkanker in en wat is de meest voorkomende behandeling hierin?

A

Stadium I: lokaal; operatie
Stadium II: lokaal; operatie evt. met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie
Stadium III: lokaal gevorderd; Of operatie (meestal niet resectabel bij kleincellig longcarcinoom) met evt. (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie Of chemo-radiotherapie + immuuntherapie
Stadium IV: uitgezaaid; chemotherapie en/of immunotherapie of doelgerichte behandeling

–> slechts 25% van de patiënten komt bij de chirurg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zijn de begrippen operabiliteit en resectabiliteit in de behandeling van longkanker?

A

Je wilt graag een ziekte curatief verwijderen en dat kan eigenlijk alleen met chirurgie
- operabel: is een patiënt in staat een operatie te ondergaan, afhankelijk van de conditie van de patiënt, dus kenmerk van de patiënt (hiervoor longfunctieonderzoek, cardiologisch onderzoek, voedingstoestand, performance status)
- resectabel: of de tumor curatief te verwijderen is, afhankelijk van technische mogelijkheden om de tumor te verwijderen, dus kenmerk van de tumor (en een heel klein beetje afhankelijk van de chirurg) –> daarnaast moet er een anatomische resectie zijn (segment, kwab of long), vrije snijvlakken en lymfeklierdissectie (N1 en N2 stations) –> een irradicale resectie is niet zinvol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn complicaties van chirurgie bij longkanker?

A

Afhankelijk van grootte operatie en conditie patiënt
- Lobectomie: longkwab resectie, alle bloedvaten en bronchustakken verwijderen, operatieve mortaliteit van ong. 1,7%
- Pneumonectomie: hele long weg halen, operatieve mortaliteit van ong. 5%, open operatie, RL is groter dus alleen met LL leven is lastiger, grotere belasting voor het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke dingen moet je preoperatief aan een longresectie doen?

A
  • uitgebreide voorlichting
  • preassement anesthesioloog
  • voeding
  • spirometrie instructie
  • stoppen met roken!! (–> bij een tijdje stoppen van te voren kom je veel dichtbij een status van een patiënt die niet rookt)
  • chest fysiotherapie; opgeven van sputum, mobiliseren 3-4x daags, voorkomen aspiratie, verminderd pulmonale complicaties significant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de standaard behandeling van longkanker en wat als dit niet kan?

A

Standaard is chirurgie

Alternatief bij medisch inoperabel of weigering van chirurgie: hoge dosis bestraling vanuit heel veel hoeken zodat er op de precieze plek van de tumor heel veel bestraling is (de behandeling lijkt redelijk gelijkwaardig aan chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is de overleving van longkanker erg slecht?

A
  • 30-40% krijgt een recidief na operatie
  • meestal zijn er al micrometastasen op het moment van de operatie, met de huidige stageringsmethoden zijn deze nog niet op te sporen, alleen deze groeien wel uit

–> een neoadjuvante therapie zorgt dat tumoren kleiner worden of al deels dood gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de behandelingen van een NSCLC (niet-kleincelling longcarcinoom) en SCLC (kleincellig longcarcinoom) per stadium?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe is de anti-tumor immuunrespons?

A

Zie afbeelding!

Immuuntherapie voornamelijk geschikt bij longkanker, omdat hier veel mutaties zijn opgetreden –> berust op het principe dat er monoklonale antilichamen zorgen dat tumoren weer worden herkend door het eigen immuunsysteem
- PD1 is een receptor die de activiteit van de T-cel remt, tumoren kunnen dit misbruiken door het ligand PD-L1 te ligeren waardoor de afweerreactie wordt tegengehouden –> immuuntherapie gaat op de PD-1/PD-L1 zitten zodat het niet meer werkt
- bijwerkingen als auto-immuunziekten
- 5-jaars overleving 32%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is longkanker?

A
  • Proliferattie van epitheliale cellen (carcinoom)
  • Bronchus- (plaveiscelcarcinoom), bronchiolair of alveolair epitheel (adenocarcinoom)
  • Verschillende typen: afhankelijk van het type epitheelcellen dat is getransformeerd (gericht op prognose en behandeling)
  • Precursor afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke indeling wordt er gemaakt bij longcarcinomen?

A
  • Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC): 85%, plaveiselcel-, adeno-, grootcellig-, adenosquameuscarcinoom, gecombineerde typen, carcinoïd speekselklier typen
  • Kleincellig longcarcinoom (SCLC): 15%, compleet kleincellig of combi van groot- en kleincellig

Bij rokers vaker K-RAS mutatie, niet-rokers en jongere mensen hebben vaker een EGFR-mutatie en fusies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe classificeren we longcarcinomen?

A
  • Klinisch/radiologisch
  • Weefselonderzoek (histologie)
  • Moleculair/genetisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom?

A
  • 40-45% van de NSCLC
  • Centraal gelegen, ontstaan vanuit de bronchus
  • Meestal groot bij presentatie (>4 cm)
  • Centraal verval (necrose) (>80%)
  • Vaker bij mannen dan vrouwen
  • Sterke relatie met roken

Histologisch: necrotisch (holtevorming), verhoorning (keratine), desmosomen (celbruggen tussen individuele cellen), geen buisvorming en slijmvorming

Precursor afwijkingen: trilhaardragend epitheel kan squameus worden (squameuze metaplasie) wat dysplastisch kan worden (vaak hooggradige dysplasie) –> carcinoma in situ; nog geen invasie op dit moment maar hierna wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van een adenocarcinoom?

A
  • 40% van de NSCLC, maar stijgende incidentie
  • perifeer gelegen, ontstaat vanuit alveolair epitheel (parenchym long)
  • vaker bij vrouwen dan mannen en op jongere leeftijd
  • niet altijd aan roken gerelateerd
  • veel drivermutaties (EGFR (10-30%) of K-RAS (30%))

Histologisch: buisvormig, intracytoplasmatisch slijm, geen desmosomen of verhoorning, IHC; meestal is TTF1 positief (70%)

Precursor afwijkingen: AAH (atypische adenomateuze hyperplasie) gekenmerkt door atypische cellen die over normale alveolaire septa liggen, groeien nog niet destructief/invasief –> gaat over in AIS (adenocarcinoma in situ/lepidisch type adenocarcinoom) –> (invasief) adenocarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van een grootcellig carcinoom?

A
  • 10% van alle NSCLC
  • kan overal in de long voorkomen
  • sterk gerelateerd aan roken
  • enige plaveiselcellige of adenodifferentiatie detecteerbaar (moleculair niveau)

Histologisch: middelgrote tot grote cellen, vergrofd chromatine (typerend voor SCLC), nucleoli duidelijk zichtbaar, scherpe celgrenzen, geen buisvorming, slijmvorming, verhoorning of desmosomen, subtype; grootcellig neuro-endocrien longcarcinoom

17
Q

Wat zijn de kenmerken van een kleincellig carcinoom?

A
  • 15-20% van de primaire bronchuscarcinomen
  • vaak centraal
  • sterk gerelateerd aan roken en zeer agressief
  • neuro-endocrien carcinoom
  • meestal uitgezaaid op moment van diagnose en frequent gepaard met para neoplastisch syndroom

Histologisch: op elkaar gedrukte, kleine-middelgrote cellen (monomorf), hele hoge kern/cytoplasma-ratio, kernen drukken tegen elkaar waardoor vervorming ontstaat (kern moulding), egaal vergrofd chromatine, geen/onopvallende nucleoli, geen buisvorming, slijmvorming, verhoorning of desmosomen

18
Q

Wat is er aan de hand bij een gemuteerd EGFR-pathyway?

A

EGFR is continu actief zonder signaalstof EGF
- kan ook bij een K-RAS-mutatie
–> hierdoor is er een toename van proliferatie en hogere remming van celdood

EGFR kan worden geremd door EGFR-TKI (immunotherapie met erlotinib of gefitinib), voor K-RAS is er geen medicijn