FYSICA warmtecapaciteit Flashcards

1
Q

Wat is merkbare warmte?

A

merkbare warmte heeft een temperatuurverandering tot gevolg. (aggregatietoestand verandert niet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

latente warmte?

A

latente warmte heeft een faseovergang zonder temperatuurverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de specifieke warmtecapaciteit?

A

is de hoeveelheid warmte die nodig is om de temperatuur van die stof te laten toenemen met 1k of 1 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

noem alle 6 faseovergangen op

A
  1. Smelten
  2. Stollen
  3. verdampen
  4. sublimeren
    5.desublimeren
  5. condenseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer gebeurt smelten?

A

smelten gebeurt bij het smeltpunt de stof gaat van vast naar vloeibaar de temperatuur blijft constant en de stof blijft tegelijkertijd in vloeibare en vaste fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer gebeurt stollen?

A

stollen gebeurt bij het stolpunt de stof gaat van vloeibaar naar vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer gebeurt koken

A

koken gebeurt bij het kookpunt stof gaat van vloeibaar naar vast de temperatuur is constant dus de stof komt tegelijkertijd voor in vloeibare en vaste fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer gebeurt condenseren?

A

condenseren gebeurt ook bij t kookpunt stof gaat van gas vloeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sublimeren?

A

sublimeren gebeurt bij het sublimatiepunt stof gaat van vast naar gas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

desublimeren ?

A

gebeurt ook op het sublimatie^punt de stof gaat van gas naar vast .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verdampen ?

A

verdampen gaat van gas naar vloeibaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kwik

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ijs

A

334

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

benzeen

A

126

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Parrafine

A

146

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

was