Engels unit 4 woordenschat Flashcards
basilicum
basil
braambes
a blackberry
een blauwe bes
a blueberry
bloemkool
a cauliflower
komkommer
cucumber
limoen
a lemon
ontbijtgranen
cereal
rundvlees
beef
lamb
lamsvlees
een koekje
a biscuit
sla
lettuce
een lijmoenn
a lime
een paddestoel
a mushroom
olijfolie
olive oil
een sinaasappel
an orange
een perzik
a peach
tarwe
wheat
varkensvlees
gevogelte
poultry
zout
salt
havermout
oatmeal
een drankje
a beverage
een smaak
a flavour
gezondheid
health
een groente
a vegetable
gewichtstoename
weight gain
toevoegen
to add
vermijden
to avoid
inschenken
to pour
proeven
to taste
ingeblikt
canned
heerlijk
delicious
gesneden
sliced
voldoende
suffcient
een tweede portie nemen
to have seconds
bijkomen
to put weight on
een reep chocolade
aa bar of chocolate
een inspanning
an effort
lenen van
to borrow from
vernietigen
to destroy
binnenkomen
to enter
verkennen
to explore
aanvaarden
to embrace
vervallen
to expire