Glossaries english Flashcards
nadenken
to ponder
een toeverlaat
a sanctuary
vrij rondzwervend
free-roaming
een roofdier
a predator
terugtrekken
to recline
stuiptrekken
to twitch
een kreun
a groan
lang en dun
lanky
een roedel
a pack
wild
savage
een prooi
a prey
een troep
a pride
een welp
a cub
een ven
a marsh
een peulvrucht
a legume
een stroper
a poacher
een schouw
a mantel
overtroeven
to trump
vee
the livestock
een kledingstuk
a garment
de geldwaarde
the monetary
een groot aantal
a myriad
de vezels
a fiber
nadelig
detrimental
een steur
a sturgeon
wwegkwijnen
to languish
verwaarloosd
dilapidated
zorgen voor het welzijn van een dier
veterinary
een slangenverblijf
a serpentarium
de samenhang
the consistency
de smakelijkheid
the palatability
een hap
a morsel
vervallen
to decay
weggooien
to dispose
de ingewanden
the intestines
een reanimatie
a resuscitation
stikken
to choke
verhongeren
to starve
lichaamssappen
body fluids
vezelstof
a fibre
broedperiode
incubation
uit een ei komen
hatching
vervalsing
forgery
een vete
a feud
erop volgen
to ensue
een veroordeling
a conviction
een vervalser
a forger
wurging
strangulation
gruwelijk
ferocious
ijzingwekkend
ghastly
doorslaggevend
paramount
schimmel
mould
restant van pesticiden
P residue
ongedierte
vermin
opruimen
to dispose of
uitwerpselen
faeces
ontbinden
to decompose
verzamelplaatsen
hoarding sites
een knaagdier
a rodent
een slagader
an artery
een made
a maggot
een overledene
a deceased