NERDERLANDS Flashcards

1
Q

Er schuilt een addertje onder het gras.

A

lijkt mooi maar er zit gevaar achter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de wind in de zeilen hebben

A

Veel geluk en voorspoed hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nu breekt mijn klomp

A

sprakeloos zijn door verbazing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

werken als een paard

A

hard werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een appeltje voor de dorst

A

iets wat je opzijlegt voor later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Spreekwoord?

A

Bij een spreekwoord is de formulering onverranderbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uitdrukkingen?

A

Bij uitdrukkingen kan de formulering aangepast worden en bevat steeds een werkwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gezegde?

A

Een gezegde heeft geen werkwoord en is een verbinding van woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de vertelde tijd?

A

de vertelde tijd is het levensverhaal van het personage

  • in een paar pagina’s door tijdsprongen = vertelde tijd is vlug
  • Enkele minuten is ene retardering de vertelde tijd is traag
  • als tijdverloop overeenkomt met de werkelijkheid noemen we dit tijdsdekking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een flashback en een flashforward?

A

Soms worden gebeurtenissen onderborken en neemt de verteller je mee naar een andere tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een terugwijzing?

A

een terugwijzing is een korte gedachte of herrinering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een vooruitwijzing?

A

Een vooruitwijzing is vaak een opmerking van de verteller die al weet wat het personage te wachten staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de kalendertijd?

A

Dat is de tijd waarin het verhaal zich afspeelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is gepaard rijm?

A

AA, BB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waat is gekruist rijm?

A

A,B,A,B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

omarmend rijm?

A

ABBA

17
Q

Zelfstandig onbepaalde voornaamwoorden?

A

iemand, men , alles

18
Q

bijvougelijk gebruikkt onbepaalde voornaamwoorden.

A

elke ieder een of andere

19
Q

betrekkelijk voornaamdwoord?

A

die dat

20
Q

Wat is het vertelperspectief?

A

Dat is het perspectief waaruit het verhaal wordt verteld.

21
Q

Welke twee soorten Ik vertellers zijn er?

A

de belevende ik verteller, neemt deel aan de actie in het verhaal .

De vertellende ik
heeft deelgenomen aan de actie of is daarvan getuige geweest.

22
Q

andere vertelperspectieven?

A

het personeelsvertelperspectief. de gebeurtenissen worden rechtstreeks aan de lezer gepresenteerd

de auctoriele of alwetende verteller wanneer de verteller boven het verhaal staat en al weet wat er gaat gebeuren

23
Q
A