Deutsch Wortschatz kapitel vier 2 Flashcards
vallen
Fallen
gaan
Gehen
helpen
helfen
slapen
schlafen
zingen
singen
dansen
tanzen
verliezen
verlieren
het werk
die Arbeit
Het vuurwerk
Das Feuerwerk, Die Feuerwerke
De groententuin
Der Gemusegarten, Die Gemusegarten
Das Gesellschaftsspiel , Die Gesellschaftsspiele
het gezelschapspel
de halsketting
Die Halskette, Die Halsketten
het luisterboek
Das Horbuch, Die Horbucher
de koptelefoon
Der Kopfhorer , die Kopfhorer
de misdaadsroman
Der Kriminalroman , Die Kriminalromane
de leren jas
Die Lederjacke, Die Lederjacken
de (vinyl)plaat
Die Schallplatte,Die Schallplatten
het tenissracket
Der Tennisschlager, DIe Tennisschlager
het apartement
Die Wohnung , Die Wohnungen
opruimen
Aufraumen
schoonmaken
putzen
sich verletzen
zich verwonden
afwassen
spulen
stofzuigen
staubsaugen
beslist
bestimmt
een beetje
ein bisschen
optijd
rechtzeitig
net , schoon
sauber
