Duits woordenschat trimester 1 Flashcards
Een vraag
Eine Frage
Het toilet
Die Toilette
Ik
Ich
hebben
Haben
niet
nicht
uitleggen
Erklaren
U
Sie
De huistaken
Die Hausaufgaben
Het spijt me
Es tut mir leid.
Het notitieboek
Das Notizbuch
Wees rsutig
Seid ruhig
de tekst
Der Tekst
Voorlezen
Vorlesen
Het boek
Das Buch
Herhalen
Wiederholen
Tot de volgende keer
Bis zum nachtsen Mall!
Tot Morgen
Bis morgen
Het mannetje op de berlijnse verkeerslichten
Der Ampelmann
Het Oktoberfeest
Das Oktoberfest
Het edelweis , bloemetje
Das Edelweis
De bloemkool
Das Sauerkraut
Weens jongenskoor
Die Wieners Sangerknaben
De kerstmarkt
Der Weihnachtsmarkt
Der Trabant
OOst-duits automerk
Poort in Berlijn
Das Brandenburger tor
de braadworst
Die Bratwurst
de elfenkoning
Der Erlkonig
de peper
Der Pfeffer
de katten
Die Katzen
Die Strasen
de straten
half
halb
het schip
Das Schiff
de plicht
die Pflicht
de betaling
die Bezahlung
rijk
Reich
de tijden
die Zeiten
toe
Zu
wit
Weis
de appel
Der Apfel
breken
brechen
de zalf
die Salbe
over
Uber
voor
Vor
achter
hinter
aan
an
tussen
Zwischen
in
in
naast
neben
onder
unter
op
auf
op
bis
zonder
Ohne
langs
entlang
tegen
gegen
door
durch
om
um
voor
fur
naar tot
zu
uit
aus
behalve
Auser
met
mit
tegenin
entgegen
naar
nach
sinds
seit
van
von
in plaats van
statt
ondanks
Trotz
tijdens
wahrend
afwassen
abwaschen
bellen
anrufen
werken
arbeiten
antwoorden
antworten
nodig hebe-ben
brauchen
bakken
bachen
eten
essen
douchen
duschen
rijden
fahren
voelen
fuhlen
geven
geben
hebben
haben
helpen
helfen
koken
kochen
komen
kommen
weten
wissen
paardrijden
reiten
sluiten
schliesen
schoonmaken
putzen
vergissen
vergessen
huren
mieten
moeten
mussen
lezen
lesen
leren
lernen
zeggen
sagen
schrijven
schreiben
begrijpen
verstehen
weten
wissen
zitten
sitzen
wonen
wohnen
praten
reden
willen
wollen
ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
wij
wir
jullie
Wir
U
Sie
vandaag
Heute
Wiskunde
Mathe
de hond
Der Hund
en
und
ook
auch
zoeken
suchen
het meisje
das Madchen
de zoon
Der Sohn
het kind
das kind
de vriend
der freund
de dochter
die Tochter
ède vriendin
die Freundin
maar
aber
de buurman
Der Nachbar
de onderneming
das Geschaft
het meubel
das mobel
de mensen
Die Leute