Duits Der Dativ Flashcards
1
Q
geef de vorm van Dativ bepaald lidwoord
A
m: dem, vr: der : onz dem mv: den
2
Q
onbepaald lidwoord
A
einem, einer einem ,
3
Q
aanwijzend vnw
A
diesem, dieser, diesem , diesen
4
Q
geef de akkusativ van beâald lidwoord
A
den die das die
5
Q
onbepaald lidwoord
A
einen , eine , ein
6
Q
aanwijzend
A
diesen , diese , dieser, diese
7
Q
beantwoorden
A
beantworten
8
Q
bewijzen
A
beweisen
9
Q
betalen
A
bezahlen
10
Q
brengen
A
BRINGEN
11
Q
aanbevelen
A
empfehlen
12
Q
verklaren
A
erklaren
13
Q
toestaan
A
erlauben
14
Q
vertellen
A
erzahlen
15
Q
geven
A
geben
16
Q
bevallen
A
gefallen
17
Q
kopen
A
kaufen
18
Q
leveren
A
liefern
19
Q
meedelen
A
mitteilen
20
Q
zeggen
A
sagen
21
Q
schenken
A
schenken
22
Q
sturen
A
shicken
23
Q
smaken
A
schmeken
24
Q
schrijven
A
schreiben
25
Q
sturen
A
senden
26
Q
verbieden
A
verbieten
27
Q
wensen
A
wenschen
28
Q
tonen
A
zeigen