cardio: antihypertensiva Flashcards

1
Q

Welke gm worden gebruikt bij arteriële hypertensie?

A

Angiotensineconversie-enzyminhibitoren (ACE-inhibitoren)
Angiotensine-II-receptorantagonisten (sartanen)
Calcium-antagonisten
Diuretica
Beta-blokkers
Overige klassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor staat ACE?

A

Angiotensine conversie enzyme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ACE inhibitoren werkingsmechanisme

A

Interfereren met het renine-angiotensine-aldosteron systeem:
blokkeren van ACE (ACE = kininase II)
–> resulteert in daling angiotensine II
–> verminderen de afbraak van bradykinine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor staat RAS? Hoe verloopt dit?

A

RAS= renine-angiotensinesysteem

angiotensinogen wordt via renine omgezet in angiotensine 1 die via ACE omgezet in angiotensine 2 wat zorgt voor vasoconstrictie en cell groeien ( en dus een stijging van de bd) en angitentsine 2 zorgt voor de vrijstelling van aldosteron wanner deze bindt op de AT-1 receptor, wat zorgt voor na en water retentoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is renine?

A

proteolytisch enzyme gesecreteerd door juxtaglomerulair apparaat

Secretie gestimuleerd door talrijke fysiologische stimuli:

-↓ [Na+] distale tubulus

-↓ renale perfusiedruk

  • renale sympathische activiteit
  • β-receptor stimulering
  • PGI2

inhibitie secretie door o.a. angiotensine II, ANP

aliskiren = oraal actieve renine inhibitor → ↓ bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat weet je over ACE?

A

wordt vnl geproduceerd in het endotheel van de longen

membraangebonden t.h.v. oppervlak endotheelcellen (vnl. longcirculatie)

ook in andere vaten, hart, hersenen, dwarsgestreept spierweefsel,nier

lokale vorming van angiotensine I

zet angiotensine I om in angiotensine II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de functies van elk type angiotensine?

A

Angiotensine I:
–> biologisch inactief

Angiotensine II
–> vasodilatatie, ↓ BD
–> stimuleert PG en NO-release

Angiotensine III
–> stimuleert aldosteron secretie
–> rol in dorstgevoel; central pressor effect

Angiotensine IV
→ AT1 en AT4-receptor (IRAP)
centrale effecten (rol in o.a. cognitie, leren, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Biologische effecten van angiotensine II type 1 (AT1-receptor)

A

Vasoconstrictie
Stimulering van de vrijstelling van aldosteron
Effecten op de nier
↓ Renine
Centraal zenuwstelsel
Autonoom zenuwstelsel
Proliferatie gladde spiercellen vaatwand
Proliferatie cardiomyocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het effect van de AT1-receptor op de nier?

A

Distributie van de renale bloedflow
Glomerulaire filtratiesnelheid
Glomerulo-tubulaire balans
Vasoconstrictie van de efferente arteriolen
Tubulaire natriumabsorptie
Reninevrijstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het effect van de AT1-recemtor op het czs?

A

Centraal pressor-effect
Stimulering van het dorstgevoel
Drang naar zoutinname
Vrijstelling van vasopressine en ACTH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het effect van de AT1-recemtor op het autonoom zs?

A

Facilitatie van de vrijstelling van noradrenaline
Vrijstelling van catecholamines uit het bijniermerg
Ganglionaire neurotransmissie
Baroreflexboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Biologische effecten van bradykinine

A

Vasodilatatie
Stimulering natriurese en diurese
Inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de farmacodynamische effecten avn ACE inhibitoren?

A

1/ Biologische/hormonale effecten
2/ Hypotensieve werking
3/ Hemodynamisch/cardiaal
4/ Renale effecten
5/ Interactie met autonoom zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de biologische/hormonale effecten van ace-inhibitoren?

A
  • Remming ACE -> blokkeren conversie AngI -> AngII
    –> daling Ang II
    –> daling Aldosteron
    –> daling urinair K –> stijnging lichte plasma-K
    –> stijging renine
    –> stijging Ang I
  • Effecten op plasma bradykinine en vasodilaterende prostaglandins (PG)
    => tegenstrijdige resultaten
  • Daling plasma noradrenaline
  • Geen ongunstige invloed op glucose, lipiden, urinezuur, calcium
  • Vermindering insulineresistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de hypotensieve werking van ace-inhibitoren?

A

daling BD bij hypertensie vergelijkbaar met deze van andere eerste-lijns antihypertensiva

Acute toediening:
–> daling BD gecorreleerd aan daling AngII in plasma, en meer uitgesproken naarmate basaal actief renine hoger is

Chronische toediening:
–> Geen correlatie tussen mate van bloeddrukdaling en plasma-AngII of basaal actief renine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de hemodynamische/cardiale effecten van ACE inhibitoren?

A

ACE-I –> arteriolaire vasodilatatie -> daling perifere weerstand -> daling BD (dus hart moet op dat moment minder moeite doen)

Chronisch: ook efficiënte antihypertensieve werking bij patiënten met laag renine
Geen orthostatische hypotensie
Geen noemenswaardige reflextachycardie
Regressie linker ventrikel (LV) hypertrofie

Effect op hartdebiet:
- AHT:
–> Hartminuutvolume, slagvolume, ejectiefractie onveranderd
- Hartfalen:
–> Toename hartdebiet, ejectiefractie met daling voorbelasting en daling nabelasting
–> Vooral: inhibitie neurohormonale activatie bij hartfalen → ↓ morbiditeit en ↓ mortaliteit

Dus geen verhoogde contractie en dus geen verandering in gepompte volume, enkel verandering in het bd
Nabelasting: als meer vasoconstrictie moet hart meer moeite doen om te slana
Hoe lager bd hoe beter voor het hart want ze hebben meer tijd en moet die bij lage bd minder moeite doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de renale effecten van ace-inhibitoren?

A
  • Geen zout- en waterretentie
  • Renale vasodilatatie:
    –> stijging renale doorbloeding
    –> = GFR
    –> lichte stijging natriurese
  • Diabetische nefropathie: daling glomerulaire hypertensie
    –> Diabetes: ook daling progressie retinopathie –> bij mensen die ace inhibtoren innemen
  • Stenose a. renalis: –> hier wel probleem als je ace inhibitor neemt
    Wegvallen AngII - gemedieerde vasoconstrictie t.h.v. efferente arteriole –> daling glomerulair perfusiedruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de effecten van de interactie tussen ace inhibitoren en het autonoom zenuwtelsel?

A
  • stijging sympathicus –> stijging renine –> stijging RAAS systeem
  • stijging AngII –> stijging sympathische tonus
    dus: ACE-I –> daling sympathisch tonus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Geef het werkingsmechanisme van ACE-inhibitoren

A
  • daling Ang II in plasma–> daling vasoconstrictie–> daling perifere weerstand
  • Rol inhibitie RAAS-systeem in weefsels
  • Inhibitie kininase II –> verminderde afbraak vasodilator bradykinine
  • stijging bradykinine: –> stijging NO en stijging PG? (PGE2 nier, prostacycline)
  • Potentiëring van bloeddrukdaling door zoutbeperking/diuretica (= stijging RAAS-systeem)
  • Rol modulatie sympathische tonus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is captopril? Bevat het wel of geen SH? Wat is het effect van SH?

A

ACE inhibitor

Bevat SH-groep -> gevoelig voor oxidatie tot dimere sulfiden
Tevens reactie mogelijk met andere SH-dragende moleculen -> gemengde disulfiden
Vorming van inactieve disulfiden is reversibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is Enalapril? Bevat deze wel of niet een SH groep?

A

ACE inhibitor, geen SH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is Lisinopril? Bevat deze wel of niet een SH groep?

A

ACE inhibitor, geen SH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef een voorbeeld van een klasse 3 ACE inhibitor

A

Enalapril, Perindopril, Quinapril, Ramipril, Fosinopril, Cilazapril, Zofenopril

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de therapeutische indicaties voor ACE-inhibitoren?

A

Arteriële hypertensie (alle vormen)
Hartinsufficiëntie
Asymptomatische LV-dysfunctie
Acuut myocardinfarct
Diabetische nefropathie
Progressieve nierinsufficiëntie
Cardiovasculaire protectie bij patiënten met hoog cardiovasculair risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn de bijwerkingen en contra-indicaties voor ACE-inhibitoren?
Hypotensie Hoest Angioneurotisch oedeem Urticaria Acute nierinsufficiëntie Hyperkaliëmie Rash Nefrotisch syndroom Agranulocytose Dysgeusie CI: zwangerschap!!
26
Wat zijn de interacties voor ACE-inhibitoren?
NSAID --> daling antihypertensief effect Diuretica, calciumantagonisten --> stijging antihypertensief effect daling hypokaliëmiërend effect van diuretica
27
Wat zijn sartanen?
Angiotensine-II-receptorantagonisten = Angiotensine-II-receptorblokkers (ARB)
28
Wat zijn werkingsmechanisme van sartanen?
competitief antagonisme ("surmountable" of "non-surmountable") van de AT1-receptor
29
Geef voorbeelden van sartanen
Losartan, irbesartan, candesartan, eprosartan, olmesartan, telmisartan, valsartan
30
Vergelijk de AT1-receptor met de AT2-receptor
AT1-receptor - Vaatwand (vasoconstrictie, vaathypertrofie) - Lever, bijnier, milt, hersenen, nier, ... AT2-receptor - hart, nier, bijnier, uterus, hersenen, foetus ~ rol in foetale ontwikkeling? ~ antiproliferatief? neuronale regeneratie, cytoprotectief, rol in apoptose ~ vasodilaterend (via NO, PG)
31
Wat zijn de effecten van sartanen?
Antagoneren van de AT1- gemedieerde effecten van angiotensine --> daling bloeddruk Laat stimulering AT2-receptor door angiotensine II toe Geen stijging bradykinine -> geen prikkelhoest Meer volledige blokkade RAA-systeem? Hemodynamische effecten vergelijkbaar met ACE-I
32
Indicaties van sartanen
Hypertensie Hartfalen als ACE-I niet kunnen gebruikt worden
33
CI van sartanan
zwangerschap
34
Wat is Losartan?
Competitieve antagonist AT1-receptor
35
Wat is het werkingsmechanisme van aliskiren? Wat zijn zijn effecten en indicatie?
Werkingsmechanisem: renine inhibitor Aliskiren bindt de actieve site van renine, waardoor afsplitsing van Ang I vanuit angiotensiongeen verhinderd wordt. effecten: => inhibitie vorming Ang I => daling ANG II => daling Aldosterone => stijging renine-massa (door wegvallen Ang II-feedback) (en door daling BD) => daling plasma renine en bloeddruk Indicatie: hypertensie 2de lijn
36
Wat doet renine en waaar vind je die terug?
Renine splitst angiotensine I af van angiotensinogeen Renine wordt vrijwel exclusief door de juxtaglomerulaire cellen van de nier gesynthetiseerd -Renine is aanwezig in de circulatie en in de meeste weefsels -Renine wordt gesynthetiseerd als inactief prepropeptide -Zonder renine, geen productie van angiotensine I
37
Hoe worden aldosteren antagonisten no genoemd?
= mineralocorticoid receptor antagonisten (MRAs) of kalium-sparende diuretica
38
Wat zijn Valsartan en Sacubitril? Waarvoor wordt deze combi gebruikt?
Angiotensin receptor-neprilysin inhibitor (ARNI) - Gebruikt in hartfalen - Neprilysin inhibitor voorkomt de afbraak van vasoactieve peptide - ↓ CVD mortaliteit en morbiditeit bij hartfalen - Gegevens resistente hypertensie bij HFpEF en bij essentiële hypertensie
39
Wat is het werkingsmechanisme van Ca-antagonisten?
Inhibitie van inwaarts transmembranair transport van calciumionen - Nodig voor functie van exciteerbare weefsels zoals myocard en glad spierweefsel - Nodig voor de gespecialiseerde geleidingscellen van het hart --> Contractie- en impulsgeneratie in de myocardcel --> Contractie gladde-spiercel in de vaatwand Calciumkanalen: - "Receptor"-geactiveerde Ca2+-kanalen - "Voltage"-geactiveerde Ca2+-kanalen
40
geef het effect van inwaarts transmembranair Ca2+-transport via Ca-kanalen op het hart
"Snelle" voltage-afhankelijke Ca2+- kanalen --> (snelle activatie door matige depolarisatie; snelle inactivatie) "Trage" voltage-afhankelijke Ca2+- kanalen --> (worden later geactiveerd; trager geïnactiveerd)
41
Welke subtypes calciumkanalen bestaan er? Waarin verschillen ze?
L- kanaal= = Ca-kanaal in gladde spiercellen - enkel geactiveerd bij grote potentiaalverschillen - Vertegenwoordigen de belangrijkste weg voor Ca2+-influx N-kanaal = Ca-kanaal dat instaat voor neurotransmittervrijstelling en T Verschillend in o.a.: Mate van depolarisatie nodig voor openen Neiging tot sluiten (inactivatie) bij continu depolarisatie Voorkomen in diverse cellen
42
Waar of niet waar: Ca-antagonisten inhiberen alle calciumkanalen
Niet waar, Ca-antagonisten inhiberen enkel L-kanalen, door de probabiliteit van “open- staan" te verminderen (dus geen "depressie" van zenuwstelsel)
43
Geef de indeling van de Ca-antagonisten met een paar activa
Fenylalkylamines (verapamil) Benzothiazepine (diltiazem) Dihydropyridines (amlodipine, clevidipine, ... ) Piperazine-derivaten (cinnarizine, flunarizine)
44
geef het effect van Ca++- influx doorheen voltage-afhankelijke L-kanalen
Contractie myocardcel Automatische ontlading en geleiding in gespecialiseerde hartcellen Contractie gladde-spiercellen - Vaatwand - Respiratoir - Maag-darm tractus
45
Wat zijn de effecten van ca-antagonisten
Depressie van myocardcontractie (negatief inotroop effect) Vertraging geleiding en verlenging refractaire periode in de AV-knoop ( -> vertraging hartritme; maar uiteindelijk effect afhankelijk van mate van reflextachycardie) Relaxatie gladde-spiercellen - Vasculair (-> bloeddrukdaling) - (Bronchiaal, gastro-intestinaal)
46
Geef de farmacologische indeling van Ca antagonisten
“ Groep A” Verapamil, nifedipine, diltiazem = "Specifieke" calciumantagonisten "Groep B” (b.v. perhexilline, prenylamine, bepridil) = stoffen die niet alleen Ca2+-influx, maar ook Na+-influx inhiberen Farmaca waarvan de voornaamste eigenschappen gemedieerd zijn via interactie met totaal andere aangrijpingspunten Difenylpiperazines (b.v. cinnarizine, flunarizine) = specifieke calciumantagonisten met effecten enkel t.h.v. arteriën (geen effect op het myocard)
47
Geef de indicaties van Verapamil. Wat voor een GM is dit?
Ca-antagonist Indicatie: - Angina pectoris - Hypertensie - Paroxysmale supraventriculaire tachycardie; voorkamerfibrillatie - Cluster headache
48
Geef de indicaties van Diltiazem. Wat voor een GM is dit?
Ca-antagonist Indicaties: angina pectoris & hypertensie
49
Wat zijn de indicaties ca-antagonisten
arteriële hypertensie, stabiele angina pectoris, hartritmestoornissen, anderen: onstabiele angor, chronische hartfalen, preventie cerebraal vaatspasme, raynaud-fenomeen, preventie micraine, vertigo
50
bijwerkingen en contra indicatie van Ca antagonisten
Sinusbradycardie, sinus-arrest en AV-blok Hartinsufficiëntie Neveneffecten gerelateerd aan vasodilatie - duizeligheid - flush - hoofdpijn - palpitaties en reflextachycardie - enkeloedeem Gastro-intestinaal: - nausea, braken - constipatie
51
interacties van Ca antagonisten
digoxine, verapamil
52
geef de onderverdeling van diuratica
Kaliumverliezende diuretica (thiaziden en aanverwanten, lisdiuretica) Kaliumsparende diuretica (aldosteronantagonisten en andere) Koolzuuranhydrase-inhibitoren Combinatiepreparaten
53
Wat zijn diuretica, wat is hun mechanisme?
= Geneesmiddelen die de afscheiding van zout en water (urine) bevorderen Mechanisme: Vermindering van de reabsorptie van natrium in één van de segmenten van het nefron => vermindering reabsorptie van water
54
Hoe wordt de tubulaire reabsorptie van natrium ionen gereguleerd?
- terugresorptie - actief energievergend proces: belangrijkste enzym= Na-K-ATPase (pompt Na uit en K in de cel)
55
Wat weet je over de proximale tubulus?
Na-K-ATPase (1) natriumgradiënt → drijvende kracht voor transport - glucose, aminozuren, fosfaat (symporters) - H+ (via Na-H antiport): daardoor resorptie van HCO3 (rol carbonzuur-anhydrase) - Cl- (2) osmotische gradiënt → watertransport via constitutief aanwezige waterkanalen (ook paracellulair transport via “tight junctions” – o.a. K+- transport)
56
Wat weet je over het dik opstijgend deel van de lus van Henle?
Na-transport - via Na+-K+-2Cl- transporter - daardoor recycling van kalium via apicaal ROMK-kaliumkanaal + (renal outer medullary potassium channel) - passage Cl- via basolateraal Cl- kanaal
57
Wat weet je over de distale tubulus?
- Na- en Cl - absorptie via apicale Na+-Cl- cotransporter - koppeling tussen NaCl transport en calciumtransport: remming NaCl-reabsorptie versterkt calciumreabsorptie (en omgekeerd) - hier ook Mg transport
58
Wat weet je over de ductus colligens?
- reabsorptie via epitheliale Na-kanaal (stimulatie door aldosteron) → influx Na+ → elektrische gradiënt waardoor excretie K+ - watertransport via waterkanalen in apicale membraan (aquaporine 2) die niet-constitutief in celmembraan aanwezig zijn: inbouw in membraan slechts na stimulering door ADH => dan watertransport door osmotische gradiënt die berust op hypertoniciteit van het niermerg
59
Uit welke delen bstaat een nefron?
proximale tubulus opstijgende deel van lis van henle (dus ook dalende deel) distale tubulus ductus colligens
60
Geen vraag: vergeet ni slide 16 van deel 2 nog eens te bekijken, de schema is duidelijk
/
61
Wat zijn mechanismen van ionenabsorptie aan de apicale zijde van de tubuluscel?
1) Na+/H+-uitwisseling 2) Na+/K+/2Cl- co-transport 3) Na+/Cl- co-transport 4) Na+-instroom via natriumkanalen
62
Wat zijn de kaliumverliezende diuretica?
Thiazides en aanverwanten lisdiuretica
63
Welke thiazides en aanverwanten ken je?
hydrochloorthiazide chloortalidon indapamide
64
Geef het werkingsmechanisme van thiaziden
Aangrijpingspunt = pars contorta van de distale tubulus - Inhibitie van het gekoppeld transport van Na+ en Cl- vanuit het lumen - Geen rechtstreeks effect op de secretiemechanismen van K+ (kaliumkanalen, Na+/K+-ATPase); urinair K+-verlies is secundair aan verhoging van debiet van tubulaire vloeistof (meer aanbod van Na+ aan ductus colligens); toename Mg++ excretie - Stimulatie tubulair transport (opname) van Ca++ - Chronische toediening: daling perifere weerstand
65
Wat is het effect van thiaziden?
- stijging kaliurese - daling urinaire Ca++-excretie (geen effect op urinaire bicarbonaat uitscheiding) - daling circulerend volume --> daling hartdebiet --> daling BD; initieel reflex stijging perifere weerstand, chronisch terug daling perifere weerstand ---> daling BD
66
Wat zijn de indicaties van thiaziden?
Hypertensie Oedeem bij hartfalen en van niet-cardiale oorsprong Idiopathische hypercalciurie
67
Wat zijn de nevenwerkingen en contra-indicaties van thiaziden?
Nevenwerkingen: - Kaliumdepletie met daling Mg, ↑ Ca, metabole alkaloses - Verslechtering nierfunctie - Doeltreffendheid daald bij ernstige nierinsufficiëntie - Potentiestoornissen, zwaktegevoel - verminderde glucosetolerantie; ↑ urinezuur Contra-indicaties: - hypoK, hypoNa, hyperCa, actieve jicht, ernstige nierinsufficiëntie
68
Wat zijn de interacties van thiaziden?
Verminderd diuretisch en antihypertensief effect bij associëren met NSAID’s. Overdreven bloeddrukdaling: - bij combineren van meerdere antihypertensiva - bij associëren met nitraten - molsidomine - fosfodiësterase type 5-inhibitoren - levodopa - alcohol - bij volumedepletie. Verhogen van het risico van verslechtering van de nierfunctie bij associëren met - NSAID’s - ACE-inhibitoren - sartanen vooral bij stenose van de nierarteriën of volumedepletie.
69
Welke lisdiuretica ken je?
Furosemide Torasemide Bumetanide
70
Geef het werkingsmechanisme van lisdiuretica
Aangrijpingspunt = breed segment van het stijgend deel van de lis van Henle Belangrijke inhibitie van de Na+- 2Cl- -1K+-co-transporter => accentueert de transtubulair elektrische gradiënt --> daling resorptie van divalente ionen (Ca++, Mg++) Verhoging en intrarenale redistributie van het nierdebiet
71
Geef de effecten van lisdiuretica
Uitgesproken natriuretisch/diuretisch effect (tot 20-25% van het afgefilterd Na+ kan geëxcreteerd worden), maar kortdurend Toename urinaire K+, Ca++ en Mg++-excretie
72
Geef de indicaties voor lisdiuretica
Hypertensie Oedemen van cardiale, hepatische of renale oorsprong Hartfalen Voor herstel diurese bij oligurische acute nierinsufficiëntie Hypercalcemie Hyperkaliëmie Natrium/waterretentie bij premenstrueel syndroom/corticotherapie
73
Geef de nevenwerkingen voor lisdiuretica
Verlies van electrolyten => o.a. hypokaliëmie, hyponatriëmie, Mg-deficiëntie, verhoogde Ca-uitscheiding Hypovolemie Hyperuricemie Stoornissen koolhydraatmetabolisme Ototoxiciteit Versterking nefrotoxiciteit van cefalosporines, aminoglycosiden
74
Geef de interacties voor lisdiuretica
Verminderd diuretisch en antihypertensief effect bij associëren met NSAID’s. Verhogen van het risico van verslechtering van de nierfunctie bij associëren met NSAID’s, ACE-inhibitoren of sartanen, vooral bij stenose van de nierarteriën of volumedepletie. Verhoogd risico van de nefrotoxiciteit van bepaalde cefalosporines, en van de nefro- en ototoxiciteit van de aminoglycosiden.
75
Welke kaliumsparende diuretica ken je?
eplerenon finerenon spironolacton Amiloride
76
Werkingsmechanisme kaliumsparende diuretica
Aangrijpingspunt = corticaal segment van de ductus colligens Amiloride + triamtereen : blokkade van de aldosterongevoelige Na+-kanalen van de apicale zijde van de tubulaire cellen vanuit het lumen => indirecte vermindering van de secretie van K+ in de tubulaire urine Spironolacton en eplerenon: = competitieve antagonist van aldosteronreceptor vanuit plasma (steroïd) - Remt de uitwisseling van natriumionen in de tubulusvloeistof tegen kaliumionen uit de tubuluscellen. --> daling activiteit van Na+/K+-ATPase --> daling tubulaire absorptie Na+, daling secretie K+, H+ Eplerenone is selectiever dan spironolactone Finerenon= een non-steroïdale, selectieve, mineralocorticoïdreceptor-antagonist (MRA)
77
farmacologische effecten kaliumsparende diuretica
Zwakke diuretische activiteit Matige reductie van K+-excretie
78
indicatie kaliumsparende diuretica
Vooral samen met thiazide of lisdiuretica om K+-verlies te beperken Spironolacton: - therapieresistente hypertensie - chronische hartfalen - primair en secundair hyperaldosteronisme - levercirrose en ascites en oedeem Epleron: chronische hartfalen Finerenon: chronische nierunsiffiëntie
79
nevenwerkingen, interacties en CI van kaliumsparende diuretica
Nevenwerkingen: - Hyperkaliëmie - Spironolacton: gynaecomastie, potentiestoornissen, hirsutisme, onregelmatige menstruaties Interacties: - Spironolacton: --> stijging plasma concentratie digoxine --> daling effect orale anticoagulantia Contra-indicaties: ernstige nierinsufficiëntie
80
Welke koolzuuranhydrase inhibitoren ken je?
Acetazolamide
81
Werkingsmechanisme acetazolamide
blokkade van koolzuuranhydrase t.h.v. de proximale tubulus
82
farmacologisch effect koolzuuranhydrase inhibitoren
Minder productie van protonen - Minder uitwisseling Na+- H+ - daling reabsorptie Na+ en H2O + alkalinisatie van de urine ( resorptie HCO -) - "Mineure" diuretica, want groot deel van Na+ en HCO3- wordt meer distaal toch geresorbeerd - Alkalinisatie van urine --> metabole acidose Inhibitie van het enzym t.h.v. het oog
83
Indicaties koolzuuranhydrase inhibitoren
Open hoek (acuut) glaucoom Hoogteziekte
84
nevenwerkingen koolzuuranhydrase inhibitoren
Niet bij chronische metabole acidose, allergie aan sulfamiden Vermijden bij zwangerschap
85
geef voorbeelden van Combinatietherapie voor de behandeling van arteriële hypertensie
Beta-blokker + diureticum ACE-I + diureticum ARB + diureticum ACE-I + calciumantagonist + diureticum ARB + calciumantagonist + diureticum
86
Osmotiche diuretica: voorbeeld, werkingsmechanisme, effecten
vb mannitol Werkingsmechanisme: - Farmacologisch inerte moleculen, afgefilterd door glomeruli, tubulair niet gereabsorbeerd - Verhoging van de osmolaliteit in het tubulair lumen Farmacologische effecten: - T.h.v. de delen van de tubulus die vrij permeabel zijn voor water => vermindering terugresorptie van water --> water weerhouden in lumen ---> daling concentratie Na+ in tubulair lumen ----> vermindering Na+-reabsorptie echter vooral toename van H2O-excretie
87
Osmotiche diuretica: indicaties en nevenwerkingen
Indicaties: - Acute nierinsufficiëntie met oligo-anurie - Voor vermindering intracraniële druk bij hersenoedeem - Voor vermindering oogdruk bij acute crisis van glaucoom met gesloten hoek - Bij bepaalde intoxicaties nevenwerkingen: - Opstapeling extracellulair vocht - Vermijden bij hartinsufficiëntie (risico op longoedeem)
88
Beta blokkers aangrijpingspunt
Competitieve reversibele antagonisten van de β-receptoren => mate van antagonering afhankelijk van de relatieve affiniteit/concentratie van agonist en antagonist
89
hoe verschillen beta blokkers onderling?
Cardioselectiviteit (beta 1 selectief) Membraanstabiliserende activiteit (propanolol) Intrinsieke sympathicomimetische activiteit (partieel agonisme) (acebutolol) Eventuele bijkomende vasodilaterende effecten
90
Welke zijn de beta 1 selectieve beta blokkers?
bisoprolol, metoprolol, nebivolol, acebutolol, atenolol
91
effect van beta 1 selectiviteit
Minder bronchoconstrictie, vasoconstrictie Minder ongunstige invloed op glucosetolerantie; minder maskeren symptomen hypoglycemie
92
Wat is acebutolol?
= β -blokkers met ISA ("intrinsieke sympathicomimetische activiteit") Partiële agonisten: - zelf agonistische activiteit (minder dan full-agonisten) - bezet receptor, maakt hem ontoegankelijk voor endogene agonist Effect afhankelijk van concentratie endogene agonist
93
Wat zijn voordelen van partiële agonisten?
Minder hartfalen Minder problemen bij obstructieve longaandoeningen en perifeer vaatlijden Minder ongunstig effect op plasmalipiden Hemodynamisch: => dalingperifere weerstand => = hartdebiet
94
Wat weet je over vasodilaterende beta blokkers?
= β-blokker + andere farmacodynamische activiteit => vasodilatator alfa-blokkering partieel β2-agonisme NO-gemedieerde vasodilatatie
95
geef de cardiovasculaire effecten van beta blokkers
- Hart: --> Negatief inotroop --> Negatief chronotroop --> AV-geleiding vertraagd --> daling inspanningstolerantie bij normale personen - Vaten: --> Vasodilatatie - Acuut toedienen beta-blokker (zonder ISA, zonder VD): --> daling HR, daling slagvolume--> daling hartdebiet --> Reflectoire stijging perifere weerstand - Chronisch: -->Geleidelijke daling perifere weerstand --> daling BD - Vasodilaterende beta-blokker/of met ISA: daling perifere weerstand, = hartdebiet
96
Wat zijn de effecten van beta blokkers op andere systemen?
beta2-blokkering: bronchoconstrictie Centrale effecten: sedatie, nachtmerries Metabole effecten: daling glucosetolerantie; minder snel herstel van glucoseconcentratie bij hypoglycemie (beta2-effecten) stijging plasmatriglyceriden, daling HDL (vnl. niet-selectieve beta -blokkers) Na-waterretentie (gedeeltelijk door algemene circulatoire veranderingen) daling renine
97
wat zijn de cardiovasculaire indicaties van beta blokkers
Angina pectoris Arteriële hypertensie Sommige ritmestoornissen Subvalvulaire hypertrofische aortastenose Postmyocardinfarct Chronisch hartfalen Feochromocytoom Dissecerend aneurysma
98
wat zijn de niet-cardiovasculaire indicaties van beta blokkers
Somatische verschijnselen van angst, spanning Adjuvante therapie bij hyperthyreoïdie Preventie migraine Essentiële tremor Glaucoom Portale hypertensie Profylaxie bloedingen uit slokdarmvarices
99
contra-indicaties beta-blokkers
Sick sinus syndroom 2de-3de graad A-V blok Acuut asthma Acuut hartfalen
100
Wat zijn de overige klasses van antihypertensiva?
alfa-blokkers centraal werkende antihypertensiva vasodilatoren
101
Welke centraal werkende antihypertensiva ken je?
Clonidine α-Methyldopa Moxonidine
102
Werkingsmechanisme centraal werkende antihypertensiva?
Centraal aangrijpende antihypertensiva remmen de perifere sympathicusactiviteit door: - stimulering van de centrale alfa2-receptoren, die met een hoge dichtheid in de hersenstam voorkomen en/of - stimulering van de imidazoline1(I1)-receptor De antihypertensieve werking van methyldopa wordt toegeschreven aan de centrale alfa2-agonistische werking. Het antihypertensieve effect van clonidine en moxonidine berust waarschijnlijk voornamelijk op binding aan de imidazoline 1 (I1)-receptor
103
geef de toepassingen en bijwerkingen van clonidine
- Toepassingen: AHT Diagnose feochromocytoom Profylaxie migraine - Bijwerkingen Droge mond Duizeligheid G.i. klachten Versterkt effect sedativa, alcohol
104
Geef de indicatie en de bijwerkingen van methyldopa
- bijwerkingen: Slaperigheid, depressie, lusteloosheid Orthostatische hypotensie Potentie-, ejaculatiestoornissen Natrium-, waterretentie Drug fever Leverfunctiestoornissen - indicaties: zwangerschapshypertensie
105
Moxonidine bijwerkingen
Sedatie Asthenie monddroogte duizeligheid rebound-hypertensie bij bruusk stoppen van de behandeling verhoogde mortaliteit bij patiënten met hartfalen
106
geef de indeling van de vasodilatoren
RECHTSTREEKS WERKENDE VASODILATOREN Calciumantagonisten Farmaca die interfereren met K+-kanalen Farmaca die de concentratie van cyclische nucleotiden verhogen (stijging cAMP en stijging cGMP) Onbekend mechanisme AT1-antagonisten Endotheline receptor antagonisten ONRECHTSTREEKS WERKENDE VASODILATOREN Sympathicolytica Stimulering NO-release Inhibitoren van het renine – angiotensine systeem
107
Aangrijpingspunt van Sotalol
β-blokker (klasse II anti-aritmica) + klasse III anti-aritmica - β-blokker: competitieve reversibele antagonisten van de β-receptoren -> inhibitie spontane depolarisatie β-receptor: receptor van NA (OSy ZS) - Anti-aritmica klasse III: K-kanaalblokker -> verlenging AP en refractaire periode
108
Aangrijpingspunt van Ca-antagonisten
Er bestaan verschillende soorten calciumkanalen. Ze kunnen worden onderverdeeld in “receptor”-geactiveerde Ca2+-kanalen en “voltage”-geactiveerde Ca2+-kanalen. Ter hoogte van het oppervlak van gladde spiercellen en hartcellen bevinden zich “voltage”-geactiveerde Ca2+-kanalen, die instaan voor inwaarts transmembranair Ca2+ transport. De heterogene groep van calciumantagonisten hebben allemaal hetzelfde aangrijpingspunt, namelijk de trage voltage-afhankelijke Ca2+-kanalen, die ook L-kanalen worden genoemd en zich bevinden op de membranen van gladde spiercellen (bloedvat, respiratoir, GI, exocriene/endocriene klieren), myocardcellen en gespecialiseerde hartcellen (dus geen depressie van zenuwstelsel).
109
L-type Ca2+-kanaal
In het cardiovasculair systeem zijn er drie subtypes van voltage-afhankelijke Ca-kanalen: L, N en T. Deze verschillen onderling in mate van depolarisatie nodig voor openen, neiging tot sluiten bij continue depolarisatie en in hun voorkomen in diverse cellen. Ca-antagonisten inhiberen enkel voltage-afhankelijke L-kanalen, door de probabiliteit van “openstaan" te verminderen. Er vindt geen depressie van het zenuwstelsel plaats, omdat de kanalen die instaan voor neurotransmittervrijstelling van het N-type zijn. De L-kanalen daarentegen vertegenwoordigen de belangrijkste weg voor calcium-influx en worden enkel geactiveerd bij grote potentiaalverschillen.
110
Complex sacubitril/valsartan (Entresto®):
Werkingsmechanisme: - Sacubitril: inhibitor neprilysine (afbraak natriuretische peptiden (ANP)) -> inhibitie renine- en aldosteronvrijstelling, daling arteriële BD, VD en toename diurese. - Valsartan: ANG II-receptorantagonist. Indicaties: - Chronisch hartfalen met verminderde ejectiefractie (bij geselecteerde populatie ter vervanging van ACE-inhibitor/sartaan) Contra-indicaties: - Idem ACE-i en sartanen: zwangerschap, hyperkaliëmie, bilaterale stenose a renalis - Gelijktijdig gebruik van een ACE-inhibitor of van aliskiren (bij diabetici) - Antecedent van angio-oedeem Nevenwerkingen: - Idem ACE-i, met uitzondering van hoest - Verhoogd risico op hypotensie en angio-oedeem - Verhoogd risico op hyperkaliëmie bij associëren met kaliumsupplementen of kaliumsparende diuretica