ademhaling Flashcards

3 laatste slides leken niet echt interessant

1
Q

Geef de definitie, symptomen en risicofactoren van COPD

A

def: Aanhoudende ademhalingssymptomen en luchtstroombeperking als gevolg van luchtweg- en/of alveolaire afwijkingen, gewoonlijk veroorzaakt door
milieublootstelling aan schadelijke deeltjes of gassen

Symptomen: Dyspneu, hoest, sputum productie

Risico factoren: Roken, beroepsmatige blootstelling, milieublootstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de definitie, symptomen en risicofactoren van astma

A

def: Chronische luchtwegontsteking die ademhalingssymptomen veroorzaakt die in de tijd variëren, en variabele expiratoire luchtstroombeperking

symptomen: Wheezing, dyspneu, hoest, benauwdheid thoracaal

risico factoren: Roken, familiegeschiedenis van astma of allergie, antecedenten van allergische rhinitis of eczeem, luchtweginfectie bij kinderen, blootstelling aan irriterende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gladde spieren, klieren en bloedvaten van de luchtwegen: regulatie

A

Efferenten:
- Parasympathische innervatie
-> M1-receptoren in ganglia, op postsynaptische cellen: → facilitatie neurotransmissie
-> M2-receptoren = inhibitoire autoreceptoren
-> M3-receptoren:
–> gladde spiercellen → contractie /bronchoconstrictie
–> klieren → secretie mucus

  • Sympathische innervatie
    -> bloedvaten (constrictie)
    -> klieren (inhibitie secretie)
    -> geen sympathische innervatie van bronchiale gladde spieren
    -> β2-receptoren t.h.v. gladde spiercellen, epitheel en kliercellen, mastcellen, en in alveoli (β1 en β2) → β-receptorstimulatie:
    –> relaxatie bronchiale gladde spieren
    –> inhibitie release mediatoren
    –> verhoogde muco-ciliaire klaring
  • non-noradrenergic non-cholinergic (NANC)
    –> NO = belangrijke relaxator van de luchtwegen
    –> excitatoire neuropeptiden = stimulerende NANC mediatoren → neurogene inflammatie

Afferenten:
“Irritant” receptoren en C-vezels reageren op diverse
-> exogene stoffen
-> inflammatoire mediatoren
-> fysieke stimuli (koude lucht)
- release ACh (bovenste luchtwegen)
- release excitatoire neuropeptiden (lagere luchtwegen) → bronchoconstrictie, mucussecretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de pathogenese van astma?

A

chronische inflammatoire aandoening van de luchtwegen
- talrijke cellen daarbij betrokken, o.a. mastcellen en eosinofielen
- bij gevoelige personen: symptomen zoals dyspnoe (moeilijk uitademen), wheezes, hoest
- veralgemeende maar variabele luchtstroombeperking: ten minste gedeeltelijk reversibel
- bronchiale hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is bronchiale hyperreactiviteit?

A

verhoging van de prikkelbaarheid van de luchtwegen tegenover allerlei prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is allergische astma?

A

een IgE-gemedieerde allergie t.o.v. partikels in de ingeademde lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is intrinsieke astma?

A

astma met geen onderliggende allergische constitutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe verloopt allergische astma?

A

Bij eerste contact met allergeen:
- Blootstelling
- Allergeen interageert met dendritische (“antigen presenting”) cel en CD4+ T-cel
Vorming van Th0 helper lymfocyten
- Activatie Th2 helpercelllen die diverse cytokines produceren
- B-cellen/plasmacellen stimuleren tot vorming en vrijstelling IgE
- Leiden tot recrutering, differentiatie en activering van eosinofielen
- Expressie van IgE-receptoren op mastcellen en eosinofielen induceren

Bij een tweede contact:
- vrijstelling van talloze inflammatoire mediatoren
-> bronchoconstrictie
-> andere inflammatoire veranderingen, zoals vasodilatatie,
stijging capillaire permeabiliteit
=>oedeem mucosa

Latere fase:
- minder gevoelig voor bronchusverwijdende middelen omdat naast bronchoconstrictie ook mucosa-oedeem en mucussecretie een belangrijke rol spelen
- Naast deze acuut uitgelokte inflammatoire reactie bij contact met een allergen is er steeds een onderliggende chronische inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de stimuli van astma?

A

allergenen
inspanning
pollutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de twee aspecten waarop je moet focussen bij astma?

A
  1. chronische inflammatie
  2. acute episodes van bronchoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

COPD voluit

A

chronic obstructive pulmonary disease

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is COPD en wat zijn typische symptomen?

A

= veralgemeende obstructie van (vooral kleine) luchtwegen, vaak in associatie met:

chronische bronchitis
(inflammatie van bronchiën en bronchiolen, verschillend van de inflammatie bij astma)

emfyseem
(distentie en beschadiging van het longweefsel distaal van de bronchiolen)
< bronchoconstrictie + verhoogde productie van taaie mucus + hyperplasie klierlaag (obstructie minder reversibel; inflammatie staat hier niet op de voorgrond)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de farmacotherpaie voor COPD?

A

anticholinergica
β2-mimetica
corticosteroïden slechts bij sommige patiënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke richtlijnen volgen voor astma?

A

GINA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke richtlijnen volgen voor COPD?

A

GOLD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe behandel je astma?

A

β2-mimetica:
- kortwerkende (SABA’s)
- langwerkende (LABA’s)

Anticholinergica:
- kortwerkende (SAMA’s)
- langwerkende (LAMA’s)

Inhalatiecorticosteroïden (ICS)
Er is een beperkte plaats voor:
- leukotrieenreceptorantagonisten (enkel bij astma)
- Theofylline
- monoklonale antilichamen gebruikt bij astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

geef voorbeelden van SABA

A

Salbutamol
Fenoterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geef voorbeelden van LABA

A

salmeterol
fornoterol
indacaterol, olodaterol, vialnterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Werkingsmechanisme van beta2-mimetica

A

= sympathicomimetica
stimulatie van de beta2-receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

effecten van beta 2 mimetica

A
  • Relaxatie van de bronchiale spieren via
    beta2-receptoren op gladde spiercellen
  • Inhibitie van vrijstelling van mediatoren via
    beta2-receptoren op inflammatoire cellen (stijging van cAMP werkt de vrijstelling van mediatoren tegen)
  • Andere effecten: stimulatie van de mucociliaire klaring, verhoogde contractiliteit van diafragma, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe lang werken saba en laba

A

saba: 4u
laba: 12u (niet bij astmacrisis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Indicatie betta2 mimetica

A
  • Onmiddellijke behandeling van acute astma-aanval (saba)
  • Onderhoudsbehandeling van ernstig chronisch astma en COPD (laba)
  • Profylactisch vóór uitvoeren van inspanning of blootstelling aan irritantia (saba)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bijwerkingen beta2-mimetica

A

Nervositas, hoofdpijn, tremor
Cardiale stimulatie, hypokaliëmie
Systemische bijwerkingen afhankelijk van de concentratie in de systemische circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

geef een sama

A

ipratropiumbromide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

geef een lama

A

tiotropium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

gefe het werkingsmechanisme van anticholinergica bij astma behandeling

A

Blokkade van muscarinereceptoren (bv. tiotropium meer M3-selectief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de effecten van anticholinergica bij astma

A

Bronchodilatatie, maar minder snel en minder uitgesproken dan bij β2-mimetica/
effecten zijn wel additioneel
Inhibitie van de mucussecretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de indicaties van anticholinergica bij astma

A
  • Additioneel aan β2-mimetica wanneer onvoldoende bronchodilatatie met
  • β2-mimetica alleen (additief effect)
  • Onderhoudsbehandeling van chronisch obstructief bronchiaal lijden waar ze
  • even krachtig bronchodilaterend zijn als de β2-mimetica (vooral bij COPD gebruikt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke vaste assocsiaties van een sympathicomimeticum en een anticholinergicum ken je?

A

SAMA + SABA
bv ipratropium + fenoterol; ipratropium + salbutamol

LAMA + LABA
bv. indacaterol + glycopyrrhonium ; olodaterol + tiotropium ; imeclidinium + vilanterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Inhalatiecortico’s activa

A

beclometason
budenoside
fluticasone

31
Q

Inhalatiecortico’s werkingsmechanisme

A

Binding aan intracellulaire glucocorticoïdreceptor
=>translocatie naar nucleus => binding aan steroïd-gevoelige targetgenen

Dit leidt tot:
- Stimulatie van transcriptie met verhoogde vorming van o.a.
-> beta2 -receptoren verhoogde gevoeligheid voor beta2 –mimetica
-> lipocortine dat fosfolipase A2 inhibeert => verminderde vorming van prostaglandines, leukotriënen
- Inhibitie van transcriptie met verminderde vorming van cytokines waaronder interleukine-5 en -8, die belangrijk zijn bij het onderhouden van de inflammatie bij astma

32
Q

Inhalatiecortico’s effecten

A

Anti-inflammatoir effect t.h.v. luchtwegen met:
- inhibitie van de migratie van inflammatoire cellen
- inhibitie van de activatie van inflammatoire cellen
- vermindering van de microvasculaire permeabiliteit

Inhibitie van de late astmatische reactie bij allergeenprovocatie

Vermindering van de bronchiale hyperreactiviteit

33
Q

Inhalatiecortico’s indicaties

A
  • Meest effectieve onderhoudstherapie van chronisch astma
  • Bij ernstige acute exacerbatie
  • Inhalatiesteroïden ook bij COPD => effect minder duidelijk

COPD: doeltreffendheid van inhalatiecorticosteroïden alleen aangetoond bij patiënten met ernstig COPD

34
Q

Bijwerkingen inhalatiecortico’s

A

Inhibitie van de hypothalamo-hypofyse-bijnieras bij hoge dosis van potente preparaten (→ groeistoornissen bij kinderen)
Buccale en faryngeale candidose
Heesheid
Verhoogd risico pneumonie bij langdurig gebruik bij COPD

35
Q

Wat moet je een patient aanraden na puffen?

A

mond spoelen en uitspuwen

36
Q

Geef associaties van ICS en LABA, welke indicaties?

A

fluticason + salmeterol
budenoside + formoterol
beclometason + formoterol
fluticason + formoterol

indicatie: voor onderhoudstherapie van asthma (en soms COPD met frequente exacerbaties en eosinofilie)

37
Q

geef associaties IHC + LABA + LAMA, wat is de indicatie?

A

fluticasone + umeclidinium + vilanterol
beclometason + glycopyrronium + formoterol

indicaties: bij COPD patiënten met ernstige symptomen en exacerbaties ondanks bitherapie

38
Q

Leukotrieenreceptorantagonisten: activum + werkingsmechanisme

A

activum: montelukast
werkingsmechanisme: Selectieve blokkade van cysteïnyl-leukotrieënreceptoren waarop LTC4, LTD4 en LTE4 aangrijpen

39
Q

Leukotrieenreceptorantagonisten: effecten

A

Bronchodilatatie
Anti-inflammatoir effect
Inhibitie van onmiddellijke en late astmatische reactie bij allergeenprovocatie
Inhibitie inspannings- en aspirine geïnduceerd astma

40
Q

Leukotrieenreceptorantagonisten: indicaties

A

Licht astma waar symptomatisch gebruik van b2-mimetica niet volstaat om de symptomen te controleren (als alternatief voor inhalatiesteroïden)
→ en vooral als “add-on” bij ernstiger vormen van asthma als onvoldoende respons op corticosteroïden)

41
Q

Theofyline: werkingsmechanisme

A
  • Inhibitie van fosfodiësterasen met toename cAMP tot gevolg; maar therapeutische concentraties zijn lager dan deze nodig voor inhibitie van fosfodiësterasen
  • Antagonisme van adenosinereceptoren?
    Adenosine bronchoconstricteert, maar enprofylline is geen antagonist van adenosinereceptoren,
    en toch een potent bronchodilaterend middel
  • Stimulatie van vrijstelling van catecholamines
42
Q

Theofylline effecten

A

Luchtwegen:
- Bronchodilatatie
- Inhibitie van activatie van bepaalde inflammatoire cellen
- Toename van de mucociliaire klaring

Centraal zenuwstelsel:
- Stimulerend effect
- Verhoogde alertheid
- Nervositeit
- Slaapstoornissen
- Tremoren

Cardiovasculair stelsel:
- Positief inotroop en chronotroop effect
- Vasodilatatie in meeste vaatgebieden, maar constrictie in sommige

Nier: zwak diuretisch effect

43
Q

Intercaties theofylline

A

Inhibitie van metabolisme door bv. macrolide antibiotica, cimetidine
Verhoogd metabolisme door fenytoïne, rifampicine, fenobarbital, roken, carbamazepine, St.- Janskuid → verlaging plasmaspiegels
Smalle therapeutisch-toxische marge

44
Q

Indicaties theofylline

A
  • Onderhoudsbehandeling van chronisch astma, enkel adjuverend indien onvoldoende resultaat met inhalatiesteroïden en langwerkende β2-mimetica
  • Eventueel intraveneus bij acute aanval
45
Q

Bijwerkingen theofylline

A

gastro-intestinaal
hypokaliëmie, ritmestoornissen
convulsies
eventueel respiratoire, cardiale stilstand

46
Q

Werkingsmechanisme, effecten, indicatie en activa monoklonale anti IgE antilichamen

A

activa: omalizumab

werkingsmechanisme:
- gehumaniseerd monoclonaal antilichaam
- vormt biologisch inerte complexen met circulerend / vrij IgE
- blokkeert vrij IgE en vermijdt daardoor mastceldegranulatie

effecten: remt alle allergeen geïnduceerde reacties, onafhankelijk van de antigeen specificiteit

indicaties: bij ernstig persisterend allergisch (IgE-gemediëerd) astma ondanks optimale steroied en beta-mimetica therapie

47
Q

Wat zijn mepolizumab en reslizumab? geef ook werkingsmechanisme, effecten, indicaties

A

wat? Interleukine-5 inhibitoren

werkingsmechanisme:
- gehumaniseerd monoclonaal antilichaam
- bindt met hoge affiniteit en specificiteit aan IL-5
- verhindert de binding van de α keten van het IL-5 receptorcomplex op het celoppervlak van eosinofielen

effecten: remt IL-5 gemedieerde reacties

Indicaties: bij ernstig persisterend eosinofiel astma bij volwassenen die niet reageren op klassieke maximale standaardtherapie

48
Q

Wat zijn benralizumab? geef ook werkingsmechanisme, effecten, indicaties

A

Wat? Interleukine-5 inhibitoren

Werkingsmechanisme: monoclonaal antilichaam gericht tegen de IL-5-receptor

Effecten: remt IL-5 gemedieerde reacties

Indicatie: onderhoudsbehandeling van ernstig persisterend eosinofiel astma bij volwassenen, in aanwezigheid van frequente exacerbaties ondanks behandeling met hoge doses inhalatiecorticosteroïden en langwerkende β2-mimetica via inhalatie

49
Q

Wat zijn dupilumab? geef ook werkingsmechanisme, effecten, indicaties

A

Wat? Interleukine-4/13 inhibitoren
Werkingsmechanisme: monoclonaal antilichaam gericht tegen de IL-4R alfa-receptor
Effecten: remt zowel IL-4 als IL-13 signalisatie; zou doeltreffender zijn dan de andere monoclonale antilichamen bij ernstig asthma met type 2 inflammatie
Indicatie: onderhoudsbehandeling van ernstig persisterend eosinofiel astma

50
Q

Algemeen behandeling van astma

A
  • kortwerkende β2-mimetica via inhalatie
  • eventueel anticholinergica (additief of alternatief)
  • onderhoudsbehandeling corticosteroïden, eventueel met langwerkend β2-mimeticum of (uitzonderlijk) theofylline
  • leukotrieënreceptor-antagonisten vooral als ’add-on’
51
Q

Algemeen behandeling van COPD

A
  • kortwerkende β2-mimetica en anticholinergica
  • eventueel inhalatiecorticosteroïden (effect geringer dan bij astma → eerst “proeftherapie”)
  • rol theofylline ?? (beperkt)
  • rookstop
52
Q

Behandeling van een acute astma aanval

A
  • kortwerkende β2-mimetica via inhalatie, zo nodig; ook voor preventie en behandeling van inspanningsastma
  • kortwerkende anticholinergica
  • systemische corticosteroïden enkel bij ernstige exacerbatie
  • bij noodzaak aan toenemend of regelmatig gebruik van SABA onderhoudsbehandeling starten of aanpassen
53
Q
A
54
Q

onderhoudsbehandeling van astma

A

inhalatiecorticosteroïden (ICS) eerste keuze

langwerkend β2-mimeticum via inhalatie (LABA) als onvoldoende controle met ICS alleen bij matig-ernstig astma (LABA’s nooit zonder ICS!)

leukotrieënreceptor-antagonisten in monotherapie als alternatief voor ICS in lichte gevallen; als ’add-on’ indien onvoldoende effect met ICS

Tiotropium als add-on , als alternatief voor verhogen van de dosis ICS+LABA

(uitzonderlijk) theofylline, adjuverend bij ernstig astma
omalizumab: bij ernstig allergisch astma met bewezen IgE- overgevoeligheid en onvoldoende respons op klassieke hoge dosis behandeling

Benralizumab, dupilumab, mepolizumab, reslizumab: bij ernstig eosinofiel astma onvoldoende respons op klassieke hoge dosis behandeling

55
Q

onderhoudsbehandeling COPD

A

kortwerkende β2-mimetica en anticholinergica (als symptomen: zo nodig)

LABA en LAMA bij ernstige symptomen en/of hoog exacerbatierisico; keuze LABA of LAMA (effectiever op exacerbatie risico?)individueel te bepalen

combinatie LABA+LAMA als één bronchodilator onvoldoende

eventueel ICS: effect geringer dan bij astma → eventueel als onvoldoende resultaat van combinatie LABA+LAMA; regelmatig herevaluatie nodig; voordeel vooral bij COPD met astmatische component

tritherapie (LABA+LAMA+ICS); bij zeer ernstige vormen

rol theofylline zeer beperkt

56
Q

Behandeling exacerbatie van COPD

A

kortwerkende β2-mimetica en anticholinergica: starten of dosis verhogen

bij ernstige excerbatie: systemische corticosteroïden in voldoende hoge

eventueel antibiotica: afhankelijk van de ernst van de opstoot en het infectieuze bacteriële karakter, ernst van chronisch lijden, …

57
Q

Wat is de onderverdeling van antitussiva?

A

narcotische antitussive
niet-narcotische antitussiva
associaties

58
Q

Antitusssiva werkingsmechanisme

A

Hoest is een (protectieve) reflex
Stimulatie van receptoren (vooral in luchtwegen, maar ook in gehoorgang, pleura, sinussen …)
=> afferente zenuwen
=> centraal zenuwstelsel met een slecht gedefinieerd “hoestcentrum” in de hersenstam
=> stimulatie van efferente banen
=> prikkels naar diafragma en andere ademhalingsspieren

De narcotische en niet-narcotische (“centrale”) antitussiva interfereren met de hoest op centraal niveau

In associaties zitten soms zogenaamde “perifere antitussiva”, die door b.v. een lokaal anesthetisch effect een verminderde stimulatie van de hoestreceptoren tot gevolg (zouden) hebben

59
Q

Antitusssiva effecten

A
  • Onderdrukking van de hoestreflex
  • Narcotische antitussiva kunnen de effecten van de narcotische analgetica uitlokken
  • Werkzaamheid van een aantal niet-narcotische antitussiva en associaties staat niet vast
60
Q

antitussiva indicaties

A

Hoest moet zo veel mogelijk oorzakelijk worden behandeld (b.v. stoppen met roken).

Antitussiva kunnen aangewezen zijn bij:
- chronische droge prikkelhoest
- nachtelijke hoest die nachtrust verstoort
- samen met oorzakelijke therapie

61
Q

Mucolytica activa

A

Acetylcysteïne
Carbocisteïne
Broomhexine

62
Q

Mucolytica werkingsmechanisme

A

Verbreken van disulfidebruggen tussen macromoleculen in sputum (mucoproteïnen, nucleïnezuren) via SH- groepen
=> depolymerisatie van macromoleculen =>gedaalde consistentie van sputum

63
Q

Mucolytica effecten

A

Potentieel mucolyse bij inhalatie
Weinig betrouwbare evidentie voor een klinisch relevant effect bij perorale toediening
Herstel van glutathionconcentratie

64
Q

mucolytica indicaties

A

Acetylcysteïne
Kunstmatige beademing
Mucoviscidose

65
Q

Waarmee worden mucolytica geassocieerd?

A

Vaak antitussivum + mucolyticum + expectorans + tevens soms:
- Antipyretica
- H1-antihistaminica
- anticholinergica
- bronchodilatoren
- Vasoconstrictoren

66
Q

Welke respiratoire analeptica ken je?

A

coffeïne (apnoe van neonates)
Doxapram (bij postoperatieve respiratoire depressie)

67
Q

Wanneer worden surfactantia gebruikt?

A

voor respiratoire insufficiëntie van de prematuur (intratracheale installatie)

68
Q

Welke gm kun je gebruiken voor pulmonale fibrose?

A

Nintedanib is een inhibitor van meerdere tyrosinekinasen
Pirfenidon is een immunosuppressivum met antifibrotische en anti-inflammatoire eigenschappen

Indicatie: idiopathische longfibrose
- lichte vertraging van de achteruitgang van de ademhalingsfunctie

69
Q

Selectieve B2 mimetica: werkingsmechanisme, indicaties en bijwerkingen

A

Werkingsmechanisme:
- β2-receptoren t.h.v. gladde spiercellen, epitheel en kliercellen, mastcellen, en in alveoli (β1 en β2) → β-receptorstimulatie: relaxatie bronchiale gladde spieren, inhibitie release mediatoren (mastcellen: stijging cAMP), verhoogde mucociliaire klaring en verhoogde contractiliteit diafragma.

Indicaties:
- Kortwerkende: inhalatie bij acute astma-aanval + profylactisch voor inspanning of blootstelling aan irritantia
- Langwerkende: onderhoudsbehandeling met corticosteroïden bij ernstig chronisch astma

Bijwerkingen:
- Nervositas, hoofdpijn, tremor
- Cardiale stimulatie, hypokaliëmie
- Systemische bijwerkingen afh. v. conc. in systemische circulatie (↓bijwerkingen als aërosol)

70
Q

Theofylline (xanthines): werkingsmechanisme, effecten, indicaties en bijwerkingen

A

Werkingsmechanisme:
- Inhibitie fosfodiësterasen -> ↑cAMP
- Antagonisme van adenosinereceptoren (adenosine bronchoconstricteert)
- Stimulatie van vrijstelling van catecholamines

Effecten:
- Luchtwegen: bronchodilatatie, inhibitie activatie inflammatoire cellen (→ enig effect op de late fase), toename mucociliaire klaring, (geen effect op bronchiale hyperreactiviteit)
- Centraal zenuwstelsel: stimulerend effect, ↑alertheid, nervositeit, slaapstoornis, tremor
- Cardiovasculair stelsel: positief inotroop en chronotroop effect, vasodilatatie in meeste vaatgebieden, maar constrictie in sommige (cerebraal)
- Nier: zwak diuretisch effect

Indicaties:
- Onderhoudsbehandeling bij chronisch astma, als onvoldoende resultaat met inhalatiesteroïden en langwerkende β2-mimetica
- IV bij acute aanval (nooit bij iemand die op onderhoudsbehandeling met theofylline staat tenzij men de plasmaspiegels kent)

Bijwerkingen (conc > 20 microg/ml)
- gastro-intestinaal, hypokaliëmie, ritmestoornissen, convulsies, ev. resp/cardiale stilstand

71
Q

Anticholinergica: werkingsmechanisme effecten en indicaties

A

Werkingsmechanisme:
- Blokkade van muscarinereceptoren

Effecten
- Bronchodilatatie (minder snel en uitgesproken dan bij B2-mimetica -> additioneel)
- Inhibitie van de mucussecretie

Indicaties:
- Additioneel aan B2-mimetica (als onvoldoende bronchodilatatie)
- Onderhoudsbehandeling van chronisch obstructief bronchiaal lijden (even krachtig bronchodilaterend als B2-mimetica (vooral bij COPD gebruikt))
- Vaste associaties van sympaticomimeticum en anticholinergica (als 1 niet doeltreffend is):
i. SAMA + SABA: Duovent® (ipratropium + fenoterol), Combivent® (ipratropium + salbutamol)
ii. LAMA + LABA (onderhoud): Ultibro Breezhaler® (indacaterol + glycopyrrhonium)

72
Q

inhalatiecortico: werkingsmechanisme, effecten, indicaties, bijwerkingen

A

Werkingsmechanisme:
- Binding aan intracellulaire glucocorticoïdreceptor -> translocatie naar nucleus -> binding aan steroïd-gevoelige targetgenen
- => stimulatie transcriptie & vorming B2-receptoren (-> verhoogde gevoeligheid voor B2-mimetica) en lipocortine (inhibeert fosfolipase A2 -> verminderde vorming van prostaglandines, leukotriënen, PAF)
- => inhibitie transcriptie & verminderde vorming cytokines (IL-5, IL-8; onderhouden inflammatie bij astma)

Effecten:
- Anti-inflammatoir effect t.h.v. luchtwegen met inhibitie van migratie en activatie van inflammatoire cellen en vermindering van de microvasculaire permeabiliteit
- Inhibitie late astmatische reactie bij allergeenprovocatie
- Vermindering van de bronchiale hyperreactiviteit

Indicaties:
- Basis onderhoudsbehandeling chronisch astma
- Bij ernstige acute exacerbatie (wanneer B2-mimetica onvoldoende)
- Inhalatiesteroïden ook bij COPD
- Associaties van ICS + LABA voor onderhoudstherapie van asthma:
i. Seretide® (fluticason + salmeterol)
ii. Symbicort® (budenoside + formoterol)
iii. Inuvair® (beclometason + formoterol)
iv. Flutiform® (fluticason + formoterol)

Bijwerkingen:
- Inhibitie hypothalamo-hypofyse-bijnieras bij hoge dosis (→ groeistoornissen bij kinderen)
- Buccale en faryngeale candidose
- Heesheid
- Verhoogd risico pneumonie bij langdurig gebruik bij COPD

73
Q

Leukotrieenreceptor-antagonisten: werkingsmechanisme, effecten, indicaties

A

Werkingsmechanisme:
- Selectieve blokkade cysteïnyl-leukotrieënreceptoren (aangrijpingspunt LTC4, LTD4 en LTE4)

Effecten:
- Bronchodilatatie (additief)
- Anti-inflammatoir: ↓concentratie inflammatoire cellen en mediatoren in bronchioalveolair lavagevocht
- Inhibitie van onmiddellijke en late astmatische reactie bij allergeenprovocatie
- Inhibitie inspannings- en aspirine geïnduceerd astma

Indicaties:
- Licht astma: alternatief voor inhalatiesteroïden wanneer B2-mimetica onvoldoende en onvoldoende respons op corticosteroïden

74
Q

Inhibitoren van de mediatorenvrijstelling: Natriumcromoglicaat: werkingsmechanisme, effecten, indicaties

A

Werkingsmechanisme:
- Inhibitie van degranulatie van mastcellen (mastcelstabilisatie)
- Depressie van neuronale reflexen (o.a. axonreflexen) uitgelokt door stimulatie van irritant receptoren
- Remming interactie PAF met eosinofielen
- Verminderde respons van sensorische C-vezels
- Verminderde vrijstelling T-cel lymfokines

Effecten:
- Geen direct bronchodilaterend effect op de bronchiale gladde spieren
- Inhibitie van onmiddellijke en late astmatische reactie bij allergeenprovocatie
- Vermindering van de bronchiale hyperreactiviteit

Indicaties:
- Onderhoudsbehandeling van chronisch licht astma bij kinderen
- Profylactisch vóór uitvoeren inspanning/blootstelling allergenen