A2_Les 1 & 2 & 3 Flashcards
Hoe woont u?
what kind of place do you live in?
Bevalt Nederland u?
Het (Nederland) bevalt me goed/prima/uitstekend.
bevallen, beviel, bevallen.
durven
vt. dare
ex: Wie durft?
aux v. dare to
ex: Hij durfde te stap naar …
volgen
volgend
volgens
vervolgen
vervolgens
vt. follow
adj. following
prep. according to …
v. continue, prosecute
adv. subsequently
ex: ~ geeft u infomatie over uzelf.
besteden, besteedde, besteed
vt. spend
ex: Hoeveel tijd besteedt u aan de Nederlandse taal?
regel
regelen
regelmatig
n. rule, regulation
v. regulate
adj. / adv.regular(ly)
belangstellen
belangstelling
vi. interested in
n. attention, interest
ex: we luisteren met ~ naar uw antwoorden.
regering /rəˈɣeː.rɪŋ/
gemeente
burgemeester
burger
n. government
n. municipality
n. mayor
n. citizen
vergeten, vergat, vergeten
vt. forget
wederk. zich vergeten
bn. forgotten
verstaan, verstond, verstaan
verstand
v. understand
n. understanding
Nederland
Nederlander
Nederlands
Nederlandse
n. country
n. Dutchman
n. taal
adj. something from Nederland
herinneren
vt. remind
ex: dat ~ mij aan vroeger.
wederk. zich herinneren
ex: ~ jij je alle antwoorden?
afvragen
vragen aan
wederk. zich afvragen
ex: soms vraag ik me af…
Hij vraagt aan zijn docent.
tamelijk
adv. rather
ex: Ze praten ~ snel.
ook al
conj. even though
ex: een kind probeert te praten, ook al verstaat niemand hem.
uitbreiden
bereiken
v. to extend
vt. reach
probeer te praten
begrip
n. understanding
herkennen
herkennen aan
vi. recognize
ex: Aan de vlag herken je tot welk land iemand behoort.
her-:
re-
again
bestaan, bestond, bestaan
bestaan uit
vi. exist, live
ex: Hoe bestaat ‘t?
consist of
ex: De Nederlandse vlag bestaat uit drie bannen.