A0-A1_M11 comparative/beorderij/laat naar school Flashcards
bang
schrikken
verschrikken
verschrikkelijk
adj. scared, frightened
Ex: Wees maar niet bang. - Don’t be afraid.
vi. to get a scare / vt. to quench
- Niet schrikken (don’t be scared)
ex: de poes is bang. de poes shrikt.
vt. to frighten, to be frightened
adj. / adv. awful, terrible
ex: hij heeft ~ kies pijn.
begrafenis
begraven / begroef / begraven
graven / groef / gegraven
n. burial, funeral
vt. bury
vt./vi. dig
be-: 1. Making an intransitive verb into a transitive verb;
2. Used to change the direct object of a transitive verb.
beton
n. concrete
bidden
vt. / vi pray (to god)
vt. bid
ik bid je vaarwel. - I bid u farewel.
dan groter
… veel groter dan …
comparative
dorp
n. village
draaien
waaien
gooien
zwaaien
groeien
vi. turn, rotate, spin, whirl;
de fabriek draait;
vt. turn, wind, roll, show a film, dial a phone number, play music, run program.
ex: een sigaret draaien;
Je heeft het verkeerd nummer gedraaid.
Vi. (Wind) blows
v. throw
v. wave
vi. grow
duwen
vt. push
feliciteren
gefeliciteerd
vt. congratulate
n. congratulations
geloven
gelovige / gelovigen
vi. / vt. believe
Geloofde hij ons?
n. believer(s)
gezin / gezinnen
n. immediate family
heerlijk
adj. wonderful, delicious
kennen
vt. to know
Lars kent Emma, weet je dat?
klinken , klonk , geklonken
vi. to sound; to click glass.
het klinkt goed.
kwalijk
neem u me niet ~
mager
adj. lean, poor, pitiful
mest
meest
n. dung, fertilizer
determiner: most
Dit bedrijf produceert de ~ robuuste terreinwagens ter wereld.
openbaar
-baar
adj. public
suffix: action can be performed, like “-able”
opnieuw
adv. again
pan
n. pan
resultaat
n. result
steeds
nog steeds
adv. always
adv. still (as before)
ex: de hond rent nog steeds achter de poes aan.
tellen
tel
tillen
beuren
vt. to count
ex: ik telde het geld en stopte het in mijn zak.
vi. to matter
n. count, short period
ex: een tel later (a bit later) voelt hij de klap.
vt. lift, move furniture
ex: de atleet tillt het gewicht boven zijn hoofd.
vi. to scam, con
vt. to raise, to lift; vi. to happen
tot
prep. to, up to
until
verbond
verbinden / verbond / verbonden
band
n. alliance, union
v. to connect, to bandage
n. bond;
same as English “band” except for 乐队
vervoer
vervoeren
voeren
verkeer
n. transportation: openbaar ~ - public transportation
v. transport
vt. to guide, to line
n. traffic
verkeerlichten - traffic lights
abonnee
abonneenummer
abonnement
n. subscriber
n. subscriber’s number
(landline telephone is part of a national geographic telephone number.)
n. subcription
as
bak
asbak
badpak
n. ash
n. container
n. ashtray
n. bath suit
big
n. piglet
dominee
priester
n. (religion) minister, pastor
n. priest
geit
n. goat, gait
Dit is een ~. Geiten vind je niet in stad, maar wel in dorpen.
haan
n. cock,rooster
harmer
n. hammer
journaal
n. TV program, logbook, notebook
kalf
n. calf
lam / lammetje
n. lamb
stift
lippenstift
n. stick
n. lipstick
moskee
n. mosque
netnummer
n. area code
schaap / schapen
n. sheep
schoorsteen
schoren
goot
gootsteen
n. chimney
v. support
n. gutter
n. washbasin
veulen
vullen
n. foal, young horse
vt. fill
wol
n. wool
rekken, rekte, gerekt
uitrekken
raken
aanraken
v. stretch
ex: Ze rekken zich uit. Ze moeten vroeg opstaan.
v. stretch out
vt. hit, touch, concern
niet raken - miss
Dat raakt hem niet. - That doesn’t concern him.
v. touch, affect
ex: Museumbezoekers mogen de schilderijen niet aanraken. - Museum visitors are not allowed to touch the paintings.
Ik heb zin in / om
Heb je het naar je zin?
belangrijk zin
ex: ik heb geen zin om op te staan.
ik heb geen zin om te trouwen.
do you like it? (zin: n. desire)
Ik heb het naar mijn zin.
huppen
v. hop
Hup eruit! Ik tel tot drie!
pinda
n. peanut
hangen / hing / gehangen
vt. / vi. hang
de kinderen lopen de klas in
de telefoon in de kamer van de slapende mensen gaat.
现在分词: infinitive + d
动名词: (het) + infinitive
“Met wie spreek ik?” Vraagt de stem aan de andere kant.
bezoek
bezoeken / bezocht / bezocht
n. visit , visitors
ex: Mijn broer en ik gaan weinig bij elkaar op bezoek.
v. visit
opzij
zijde
adv. aside, away
opzij duwen, opzij zetten
n. side
Wiskunde is niet zijn sterkste zijde.
Ik moet ervandoor.
ervan
I got to go.
van het: from it
ex: Dat is het aantrekkelijke ervan. That’s what is so attractive about it.