A0-A1_M12_Bank diefstal / kapper/boodschapen Flashcards

1
Q

aanwijzen / aanwees / aangewezen

afwijen

A

vt. point at, point out, appoint

vt. turn away, refuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arresteren

A

vt. to arrest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

balkon

A

n. balcony

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

blank

A

adj. white

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

chef

A

n. chief, culinary chef, head cook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fluiten / floot / gefloten

A

v. blow whistle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

geluid

A

n. sound

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

glad

A

adj. smooth, slippery

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

grap / grapje

A

n. joke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

heet

A

adj. (high temperature) hot, spicy (taste)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hout

A

n. wood
ex: de gebouw is van hout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

huid

buil

huilen, huilde, gehuild

A

n. skin, hide, hull of a ship or aircraft

n. bruise, lump

v. to cry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

merk
merken

masker
maskeren

A

n. mark, logo, brand (brandmerk)

v. to mark, to notice
ex: Ze liet merken dat zij boos was.
bemerken, opmerken, aanmerken

n. mask

v. to mask

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

midden

A

n. middle, center
adv. in the middle
ex: … in het midden een vierkant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nat

A

adj. wet
antonyms: droog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

peper

A

n. /ˈpeː.pər/ pepper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

prik

A

n. sting, prick

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

snor
baard

A

n. moustache
n. beard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

tegenover

A

prep. opposite, against

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

trekken

duwen

A

vt. pull, draw (tand trekken)
vi. migrate

v. push

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

tussen
tijdens
intussen

A

prep. between, among
ex: Maandag is tussen zondag en dinsdag.

prep. during
ex: Hij was erg moe tijdens de vergadering.

adv. meanwhile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

zeep
zepen
handzeep

A

n. soap

v. apply soap
ex: eerst zeept de kapper de snor in.

n. handwash

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

aanstaan
staan, stond, gestaan

A

v.
1. in werking zijn: de TV staat aan.
2. bevallen (please ppl.): het plan staat me niet aan.

24
Q

bestek

A

n. cutley;
plan

25
Q

droogkap

A

n. hair blower (for curling hair)
Dan moet de vrouw een half uur onder de droogkap.

26
Q

kan

A

n. jug, pot, can

27
Q

krul
krullen
permanent

A

n. curl (hair)
ex: de vrouw heeft geen lang haar maar krullen.

v. to curl

n. wave (molded hair shape)
ex: ik wil een ~ in mijn haar.
adj. permanent

28
Q

parfum

A

n. perfume

29
Q

plank

A

n. shelf, plank

30
Q

ruw

A

adj. rough, raw, crude

31
Q

staal

A

n. steel, sample

32
Q

Ik ga nog wat voor je tekenen.

A
33
Q

pistool

A

n. pistol

34
Q

De jongen heeft lang haar in zijn nek.

A
35
Q

kapster
kapper

A

n. female kapper

36
Q

conserven

A

n. conserved food

37
Q

slaan,
sla, slaat;
sloeg;
geslagen

slagen

A

vt. hit, strike, put, capture
ex: de man pakkt de blik conserven en slaat de prijs op de kassa aan.
vi. strike, beat
ex: hij sloeg naar mij.
De klok in de woonkamer slaat elk uur.

in irregular past participle, vowels like “oe/ui/…” are not allowed. In case of such vowels existing in past vorm, use infinitive form instead.

vi. succeed

38
Q

bediende / bedienden
personeel

A

n. employee(s)
n. staff

39
Q

Dat wil ik wel.

A

I want that

40
Q

sirene / sirenes

A

n. siren

41
Q

staat in de krant

A
42
Q

uitzien
er uit zien

A

v. look, seem
(always use: er/hier uit zien)
ex: hoe ziet de dief eruit? - How does the thieve look like?
Het ziet er naar uit dat, - It seems that
Op mijn eerste avond uit wil ik er goed uit zien.
Die pizza ziet er lekker uit. ik denk dat ik die kies.

43
Q

Mag ik er even langs?

A

May I pass? or Excuse me!
langs: prep. past, out, by, along, down.

44
Q

katoen

A

n. cotton

tekenfilm: cartoon film

45
Q

touw
reep

A

n. rope, string

n. rope, bar, strip

46
Q

gordijn / gordijnen
zakdoek
doek

A

n. curtain
n. tissue paper
n. cloth, fabric

47
Q

knal
knallen

knielen

knikken
ja-knikken

A

n. bang like from explosion
v. bang, pop,
knallen neer - push down

v. kneel

v. nod
v. say yes

48
Q

vorm

A

n. form

49
Q

fluiten / floot / gefloten

A

vi. whistle, make a sound

50
Q

naartoe

A

prep. to
Waar ga je naartoe als je met de trein ergens naartoe wilt?

51
Q

gebeuren
beuren
plaatsvinden

A

vi. to happen
n. event
ex: Wat er tussen ons gebeurd is, zal privé blijven.

vt. to raise, to lift
vi. to happen

v. take place
De gebeurtenissen vonden plaats in Parijs. - The events took place in Paris.

52
Q

dik
dun
slank
mager

A

adj. thick, fat

adj. thin, slender

adj. (body) slim, fit

Adj. malnutritioned

53
Q

zin

A

n. sense, meaning, point, sentence
Verander de zin - change the sentence

54
Q

Wordt het morgen slecht weer?
Het wordt morgen slecht weer.

A

it is bad weather tmr.

55
Q

lied
lief

A

n. song

adj. nice, sweet
n. romantic relationship

56
Q

afrekenen
rekenen
berekenen
rekening

A

vt. to pay, settle (bills), kill

vi. calculate, count

vt. calculate

n. account, invoice, bill

  • ‘Rekenen’ is used without an object (it is an intransitieve verb);
    ‘Berekenen’ is used with an object (it is a transitive verb). A synonym is ‘uitrekenen’.
    ex: Deze klas rekent elke morgen.
    Ik bereken de afstand tussen punt a en punt b. (object = the distance)