A0-A1_M1 Flashcards
1
Q
Televisie
A
n. TV
2
Q
vrouw
A
n. lady
3
Q
het huis
A
the house
4
Q
aan / uit
A
adv. on / off
aan: prep. on, to;
5
Q
lezen
lees, leest
las, las
gelezen
A
vt. read
6
Q
op
A
prep. on
ex. ze loopt naar de radio op de tafel.
adv. up
ex: De kat klom gisteren het dak op.
7
Q
luisteren /ˈlœy̯stərə(n)/
A
vi. listen
8
Q
pakken / pakte / gepakt
A
vt. pick up
9
Q
zeggen, zei, gezegd
zien, zag, gezien
zitten, zat, gezeten
A
vt. say
vt. see
vi. sit
10
Q
docent
A
n. teacher
leraar: more general
11
Q
les
A
n. course
lesgeven v. teach
12
Q
kachel
haard
A
n. stove, fire place
13
Q
wekken
wakker
wekker
A
vt. wake, wake up
adj. awake
n. alarm
14
Q
bij elkaar
zoek bij elkaar
A
together
match
ex: zoek getallen bij elkaar die samen 10 punten zijn.
15
Q
pagina
A
n. page