A0-A1_M15_som_meubilair tillen Flashcards

1
Q

aarde
grond
aardbei

A

n. soil, ground
synonym: grond, bodem.

n. ground, floor, land, territory

n. aarde + bei (n. berry)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afblijven (van)

overblijven (van)

A

v. keep hands off
~ van: keep one’s hands off sth.
ex: afblijven van iem. - keep hands off sb.
Het eerste wat ik te zeggen heb, is dat je van de drugs moet afblijven.

vi. resteren, remain
ex: van al mijn goede voornemens blijft zo niets over (all my good intentions are coming to nothing now)
stay in/behind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

behangen, behing, behangen
behang

tapijt / kleed

A

v. wallpaper sth.
hangen aan, hang
ex: Zij is behangen met sieraden. - she is covered in julwery.
de muur behangen

n. wallpaper

n. carpet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bouwen / verbouwen

A

vt. build, construct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cijfer
getal / getallen

A

n. digit, numeral
n. number
ex: een getal van drie cijfers (a 3 digit number)
2+2=4. Het is 2 cijfers optellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

droog
drogen

A

adj. dry
v. to dry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gezond
gezondheid

A

adj. healthy
n. health

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

griep

A

n. flu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kaal
keel

A

adj. zonder haar;
bare, basic (de kale huur - basic rent);
bare (de bomen worden kaal).
ex: Na een uur zijn alle muren kaal.

n. throat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kanker

A

n. cancer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

min

teken

A

n. minus
ex: ik heb op haar rapport een min zeven.
vijf min vijf is null.
adj. niet goed genoeg; weinig.
ex: zo min fouten mogelijk maken - make as few mistakes as possible

het plus teken en het min teken: “+” & “-“

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

onmiddellijk

A

adv. immediately, straightaway.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

opruimen

ruimen

ruimte

A

vt. tidy up, clean up
ex: de rommel opruimen

vt. empty, evacuate, tidy up

n. space.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

passen
proberen

A

vi. / vt.: try (clothes) on, fit
v. to try

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

schitteren
schitterend

schijnen/scheen/geschenen

schieten

A

/ˈsxɪ.tə.rə(n)/ v. shine, glitter.

adj. amazing, wonderful

v. shine

v. shoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

schuiven, schoof, geschoven

waarschuwen
gewaar

waarschijnlijk

A

vt. shove, push
ex: de grendel op de deur schuiven. - latch the door lock.
vi. slide
ex: laat hem maar schuiven.

v. to warn

adj. aware, noticing sth.

adj. probably

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

stopcontact

A

n. electrical socket
stop- : stoppen (insert) (niet “stop” in engels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verbieden, verbood, verboden
verboden

verbinden , verbond, verbonden

A

vt. to forbid

adj. forbidden

vt. to bandage, to connect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verdriet
verdrietig

A

n. sadness, grief

adj. sad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

emmer

ketel

A

n. bucket

n. kettle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hart
hartelijk

A

n. heart

adv. / adj. hospitably / hospitable, warmly / warm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

lengte

A

n. length

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

plakken

plukken

A

vi. stick
vt. paste, glue

vt. pluck, deprive

24
Q

roeren, roerde, geroerd
roer

schroeven
schroevendraaier

A

vt. stir, mix

n. rudder, helm of a ship

v. to screw

n. screwdriver

25
Q

verzetten

A

vt. move, shift.
ex: Hij verzette zijn afspraak met de dokter.
vt. perform, do.
ex: Hij heeft veel werk verzet vandaag. (Hij heeft veel werk te doen vandaag.)

26
Q

toch

Dat gaat toch niet! De raam is hoog en de ladder is kort.

A

adv.
1. nevertheless, still, yet, all the same: (na een verbod) ik doe het (lekker) toch I’ll do it anyway
2. (eigenlijk) rather, actually
3. (inderdaad) indeed
4. (nu eenmaal) anyway, anyhow: het wordt toch niks it won’t work anyway; nu je hier toch bent since you’re here

27
Q

verf

kwast

A

n. paint (voor schilderen)
ex: Hij klimt met de verf in zijn hand de ladder op.

n. brush

28
Q

lukken, lukte, gelukt

lekken

leuk

A

vi. manage, succeed
ex: Het lukt niet.
Dat zal wel lukken.
v. impersonal with indirect obj and te/om te:
het is mij gelukt. - I managed it.
… is goed gelukt.
Het is haar gelukkig toch nog gelukt om veilig thuis te komen.

vt. / vi. leak

adj./adv. nice/nicely
ex: Die is leuk, zeg!
Het wordt vast leuk.

29
Q

bovenaan

A

prep. on top of
ex: hij is bijna bovenaan de trap.

30
Q

trap

A

n. kick;
stairs, staircase;
degree (degree of comparison)

31
Q

bij elkaar

A

adv. together; close to each other.
ex: 2 plus 2 is bij elkaar 4.

32
Q

delen

A

vt. to divide, split up
ex: Twaalf gedeeld door drie is vier.
vi. share (delen met - share with)

33
Q

som
optel-som
aftrek-som
deelsom

A

n. maths (+ - x /) (countable)
ex: De leraar heeft een som op bord geschreven.
De leraar schrijft andere deelsom op het bord.

34
Q

optellen
plus

aftrekken,aftrok,afgetrokken
min

vermenigvuldigen
maal

delen
gedeeld door

A

v. add

v. mathmatically add
ex: 5 plus 5 is 10 bij elkaar. (Of, 5 plus 5 is bij elkaar 10. )

v. minus
ex: We hebben nu opgeteld en afgetrokken. Nu gaan we vermenigvuldigen.

vt. duplicate; math times
ex: Hier vermenigvuldig ik 3 maal 3. 3 maal 3 is 9.

v. mathmatically times
ex: Vijf maal null is null

vt. devide
v. mathmatically devided by
ex: Vijf gedeeld door vijf is een.

35
Q

tillen

A

vt. lift
ex: Kan je me helpen met het meubels tillen?

36
Q

van

A

prep. of; from.
ex: Kan je me helpen met het tillen van de tafel?

37
Q

stuk

A

n. lot
ex: een stuk beter - a lot better

38
Q

Er is nog één ding dat moet.

A

There is one more thing that must be done.

39
Q

Het kleed doe ik nog. Dan stop ik echt.

A
40
Q

meubilair / meubel /ˈmøːbəl/

A

n. furniture

41
Q

De man heeft een uur geholpen met het tillen van de meubels.

A
42
Q

Ik ben zo moe dat ik niet meer kan lezen.

A
43
Q

hoeven, hoefde, gehoeven

behoeven

behoefte

A

vi. to be necessary
ex: dat hoeft niet… - that’s not necessary…
vi. have to
ex: Dat had je niet hoeven doen.
vt. to need.
ex: Ik hoef er maar twee. - I only need two.
Ik hoef ook geen koffie meer. Zeker niet van jou!

vt. need (formal)

n. need
ex: in ~ voorzieten (provide what is needed)
~ hebben aan - need something

44
Q

kist
kas
doos
kast

A

n. case, box
ex: De man pakt een grote kist uit de garage.

n. warmhouse (tuinkas)

n. box

n. cupboard

45
Q

De man zelf valt op zijn hoofd. De man is op zijn hoofd gevallen.

A
46
Q

trekken, trok, getrokken

A

v. to pull, migrate

47
Q

steeds
nog steeds

A

adv. always;
increasingly
ex: Hij wordt steeds slimmer.

adv. still
ex: Maar het tafel past nog steeds niet. Er is te weinig ruimte.

48
Q

helpen, hielp, geholpen

A

vt. help

49
Q

helemaal

A

adv. completely
ex: Dat is helemaal verkeerd.

50
Q

willen gaan

A

ex: willen gaan trouwen verb
want to get married, have the intention
Ze willen de slaapkamer gaan schilderen.

51
Q

duidelijk

A

adj. clear, obvious

52
Q

wat erg

wat gek

wat naar

A

Terrible.
synonym: verschrikkelijk.

so strange
synonym: wat vreemd

How awful

53
Q

met z’n allen

allen

alleen

A

adv. all together

voornaam woord: all (plural people)

adv. only

54
Q

lijmen
lijm

A

v. glue

n. glue

55
Q

voegen
toevoegen

A

vt. add (voegen bij),
wederk. join (zich voegen bij iem.);
vi. become, suit
(wederk. - reflexisive)

vt. add, append
ex: Als ik een modal werkwoord toevoeg, de betekenis van de zin verandert.