7 - Bodemkunde Flashcards

1
Q

Geofactoren

A

Factoren die onderling samenhangen en het landschap in een gebied bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Substraat

A

Ondergrond, bestaande uit gesteente en reliëf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Klimaat en bodemkunde

A
  • Klimaat vormt samen met substraat het landschap
  • op het landschap ontstaat een bodem,
  • om de aardige zit een laag lucht waar ook water zich in bevindt.
  • Op de bodem/water/lucht leven planten & dieren, boven aan staat de mens.

Dynamisch systeem, alles is op invloed van elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bodem

A

bestaat uit verschillenden soorten grond/laagjes, bovenste deel is de verweringslaag = Dat deel van de aardkorst dat door natuurkrachten wordt beïnvloed zoals verwering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verweringslaag

A

Dat deel van de aardkorst dat door natuurkrachten wordt beïnvloed zoals verwering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Grondsoortenkaart

A

Geeft grondmateriaal weer van een gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bodemtype

A

bevat meerdere grondsoorten die ongeveer dezelfde opbouw hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

horizonten

A

Herkenbare bodemlagen

onstaan hiervan = bodemvorming, horizonten vormen samen een bodemprofiel. Een horizont kan ook weer in kleine stukjes vedeeld worden. Bodemvorming is afhankelijk van bodemvormende factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bodemprofiel

A

horizonten vormen samen een bodemprofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bodemvorming is afhankelijk van bodemvormende factoren (Factor klimaat)

A

Klimaat - belangrijkste factor bij bodemvormingsproces (temperatuur/neerslag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bodemvorming is afhankelijk van bodemvormende factoren (Factor Temperatuur)

A

invloed op plantengroei en bodemleven. gematigde gebieden met veel neerslag heeft een goed bacteriologisch leven in de bodem. Daar breekt het bodem/plantleven af tot humus (donkere laag bovenop verweringslaag = erg voedbaar) Bij hoge temperatuur met veel neerslag > te hoge bacteriologische activieteit waardoor resten helemaal afbreken > dus weinig humus (humusarm/humusloos)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bodemvorming is afhankelijk van bodemvormende factoren (Factor Neerslag)

A

hangy samen met temperatuur (hoge temp = meer neerslag) belangrijk is hoeveelheid neerslag die na verdamping overblijft = effectieve neerslag

Negatieve effectieve neerslag: Gemiddeld hoge temperatuur in een gebied met 500mm neerslag/jaar blijft er voor planten weinig over in bodem > water verdampt voordat het goed in grond zakt.

Positieve effectieve neerslag: Omgekeerde > water zal met opgeloste stoffen naar diepere lagen in grond zakken. De opgeloste stoffen in de bovenste lagen verdwijen = uitspoeling. in het regenwoud ook mede door dit uitspoelingsproces weinig humus aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Chemische verwering

A

gesteente door stoffen in het water aangetast = sneller bij hoge temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Biotoop

A

gebied met uniform landschapstype waarin bepaalde organismen gedijen. deze zijn van invloed op de bodem in dat gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mechanische verwering & chemische verwering van planten

A

Planten hebben een bepaalde verwrende kracht, door wortels ontstaat mechanische verwering & chemische verwering > deze afbraak van gesteente levert de bodem anorganische voedingstoffen op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Organogene verwering = gevolg van werking van planten en dieren :

A
  • Planten sterven en leveren daardoor humus > vruchtbaarheid grond verhoogd
  • wortels onttrekken stoffen aan verweringslaag, niet elke plant dezelfde, daarom bij landbouw handig om vruchtwisseling toe te passen zodat stoffen niet helemaal verdwijnen
17
Q

Verschil naald/loofbomen

A

vangen meer/minder water op gedurende het jaar, dus is ook waterhuishouding in de grond anders

Verschil zuurtegraad naald/loofbomen. Naaldhout = zure humus, hierdoor worden voedingstoffen makkelijke uit bodem uitgespoeld. Uitspoelding komt bij loofbos ook minder voor doordat bladerdek meer water opvangt en dus slomer de grond bereikt. Ook liggen de bladeren op grond over elkaar verspreid, en houden dit tegen.

18
Q

mineralisatie

A

organische plantenresten naar anorganische door bodemdieren en bacteriën zij zorgen voor afbraak van stoffen (eiwitten, khoolydraten) in natuur, hierdoor ontstaat kooldioxide en stikstofverbinding dit heet mineralisatie

19
Q

humificatie

A

Wanneer tijdens het mineralisatie proces niet alles geheel afgebroken wordt > blijft het materiaal organisch, niet geheel afgebroken,

20
Q

moedermateriaal

A

Oorspronkelijk gesteenten = moedermateriaal > heeft invloed op de voedselrijkdom in een bodem (andere mineralen)

21
Q

Poriën

A

Als verweringslaag er eenmaal is hebben de stukken/brokken een bepaalde korrelgrootte, de ruimte tussen de deeltjes zijn Poriën = belangrijk voor water/luchthuishouding

22
Q

Ecologisch systeem

A

= systeem waarin organische en anorganische stoffen elkaar wederzijds beïnvloeden. Kan spraken zijn van grote dynamiek

(er werken veel invloeden, er kan maar weinig elementen zich handhaven)

of weinig dynamiek (evenwichtssituatie, grote soortenrijkdom)

23
Q

Bodemvormende processen

A

zijn ontwikkeling in bodem die plaatsvinden onder invloed van bodemvormende factoren (uitspoeling,inspoeiling,oxidatie,reductie,homogenisatie,rijping)

24
Q

Bodemwater

A

al het ondergrondse water = onmisbaar voor planten (vocht + voedingstoffen in opgeloste vorm) = voedseltransport. (afhankelijk van porie Groote hoe veel de planten kunnen opnemen/gebruiken)

25
Q

Hydrocultuur

A

kweken van planten in water met noodzakelijke voedingstoffen

26
Q

Watervooraad in bodem = te verdelen in 3 soorten:

A
  • Hangwater: Water wat tussen bodemdeeltjes blijft “hangen” na een regenbui. = afhankelijk van het materiaal/poriënruimte. Hangwater = bovenste decimeters van bodem > zakt daarna verder
  • Capillair water: Stijging van vloeistof(water) tegen werking van zwaarte kracht in (komt voor bij uitermate kleine poriënruimte (tot wel 1m hoogte in klei)
  • Grondwater: water in deel van de bodem waar gehele poriënruimte is gevuld. Bovenkant gronwaterzone heet Grondwaterspiegel (in laag nederland dicht onder oppervlakte, in hoog nederland veel dieper, tot wel enkele meters: seizoensgebonden(veel verbruik door planten in zomer) en materiaal gebonden(veel zand).
27
Q

Bodemvormende processen hangen nauw samen met

A

Bodemvormende processen hangen nauw samen met hoeveelheid effectieve neerslag en korrelgroote > bij genoeg ruimte zakt water dieper > onderweg kunnen stoffen meegenomen worden (uit) de uitspoellaag/uitspoelhorizont. > Op bepaalde plaatsen worden ze vastgehouden : de inspoellaag > Soms komt er zo veel humus daar bij elkaar te liggen dat deze dichtslibt, dit vomt een oerbank: een door inspoeling van humus en/of ijzer harde ondoordringbare laag

28
Q

verzilting

A

(toename zoutgehalte bodem) (witte vlekken)

Meestal gaat water enkel uit hangwater zone omlaag. Maar het kan ook door capillaire kracht bij hoge temperaturen gebeuren, water stijgt en verdampt, de stoffen blijven achter zoals kalk > kan verzilting veroorzaken (toename zoutgehalte bodem) (witte vlekken)

29
Q

Bodemvruchtbaarheid:

A

Fysische vruchtbaarheid en chemische vruchtbaarheid

Fysische Vruchtbaarheid: Hoe goed is de doorlaatbaarheid van de bodem (lucht, water, wortels) klei heeft bijvoorbeeld GEEN goede fysische vruchtbaarheid. De textuur van de bodem is dus erg belangrijk

Chemische vruchtbaarheid: Er kunnen zich veel stoffen binden aan het materiaal (klei),de bodem heeft veel voedingsstoffen in zich = adsorptiecomplex (zand heeft dit bijvoorbeeld niet)

30
Q

Fysische Vruchtbaarheid

A

Hoe goed is de doorlaatbaarheid van de bodem (lucht, water, wortels) klei heeft bijvoorbeeld GEEN goede fysische vruchtbaarheid. De textuur van de bodem is dus erg belangrijk

31
Q

Chemische vruchtbaarheid

A

Er kunnen zich veel stoffen binden aan het materiaal (klei),de bodem heeft veel voedingsstoffen in zich = adsorptiecomplex (zand heeft dit bijvoorbeeld niet)

32
Q

Bodemverbetering

A

= niet alle gebieden zijn dus even goedbruikbaar, men moet de bodem verbeteren om deze bruikbaar te maken. In zandgbied: veel mest, in kleigebied juist zand opbrengen (mengen via diepploegen)