3.7-3.8 décéder - réanimer Flashcards

1
Q

overlijden

A

décéder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sterven

A

mourir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stervend

A

mourant(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in doodstrijd

A

agonisant(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het overlijden

A

le décès

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het overlijden meedelen

A

faire part du décès

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

overlijdensbericht

A

le faire-part de décès

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de dood

A

la mort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de klinische dood

A

la mort clinique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de hersendood

A

la mort cérébrale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vechten tegen de dood

A

lutter contre la mort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de doodstrijd

A

l’agonie (f.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hij is aan zijn verwondingen bezweken

A

il a succombé à ses blessures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de rouw

A

le deuil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in de rouw zijn

A

être en deuil/porter le deuil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

rouwen om iemand

A

pleurer quelqu’un

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

mijn oprechte deelneming

A

mes sincères condoléances

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zijn deelneming betuigen

A

présenter/exprimer ses condoléances

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de reanimatie

A

la réanimation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de ademhalingsstilstand

A

l’arrêt respiratoire/ventilatoire (m.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

reanimeren

A

réanimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hart- en ademhalingsstilstand

A

l’arrêt cardiorespiratoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

in ademnood

A

en détresse respiratoire/ventilatoire (f.)

24
Q

in de mond blazen

A

souffler dans la bouche

25
het inblazen
l'insufflation (f.)
26
de mond-op-mondbeademing
le bouche-à-bouche
27
mond-op-mondbeademen
faire le bouche-à-bouche à quelqu'un
28
de mond-op-neusbeademing
le bouche-à-nez
29
het slachtoffer languit op de grond leggen
allonger la victime au sol
30
de benen hoger leggen
surélever les jambes
31
op zijn knieën gaan zitten naast het slachtoffer
s'agenouiller à côté de la victime
32
het hoofd naar achter kantelen
basculer la tête en arrière
33
het slachtoffer op zijn zij leggen
mettre la victime sur la côté
34
de ademhaling vergemakkelijken/bevorderen
faciliter la respiration
35
de riem losmaken
desserrer la ceinture
36
de das losmaken
desserrer la cravate
37
de kin van het slachtoffer optillen
élever le menton de la victime
38
met één hand de kin van het slachtoffer vasthouden
maintenir d'une main le menton de la victime
39
de andere hand op het voorhoofd leggen
mettre l'autre main sur le front
40
de neus van het slachtoffer dichtknijpen
pincer le nez de la victime
41
de hartmassage
le massage cardiaque
42
duwen met de voet van de hand
appuyer avec le talon de la main
43
de afwisseling
l'alternance (f.)
44
de beademingsballon
l'insufflateur (m.)
45
het beademingstoestel
le respirateur
46
de zuurstoffles
la bonbonne d'oxygène
47
de automatische defibrillatie
la défibrillation automatique/automatisée
48
de elektroden op de borst van het slachtoffer plaatsen
placer les électrodes (f.) sur la poitrine de la victime
49
de elektroden op de rug van het slachtoffer plaatsen
placer les électrodes (f.) dans le dos de la victime
50
hij opent spontaan de ogen
il ouvre spontanément les yeux
51
hij opent zijn ogen als je het hem vraagt
il ouvre les yeux à la demande
52
hij volgt bevelen op
il obéit aux ordres
53
hij antwoordt niet op eenvoudige vragen
il ne répond pas à des questions simples
54
hij antwoordt verward
il donne une réponse confuse
55
hij is verward
il est confus
56
verward
confus(e)