2.6 Le système respiratoire Flashcards
de longen
les poumons (m.)
zwakke longen heben
avoir des bronches fragiles
de hoofdbronchus
la bronche primaire/souche
de lobaire bronchus
la bronche secondaire (lobaire)
de segmentale bronchus
la bronche tertiaire (segmentaire)
het longblaasje
l’alvéole (f.) pulmonaire
de longlob
le lobe pulmonaire
het longvlies, borstvlies
la plèvre
het longpijptakje
la bronchiole
de luchtpijp
la trachée
het middenrif
le diaphragme
de pleuraholte
la cavité thoracique
de keelholte
le pharynx
de neusholte
la fosse nasale
de rib
la côte
de stemband
la corde vocale
het strottenhoofd
le larynx
het strotklepje
l’épiglotte (f.)
de tong
la langue
de ademhaling
la respiration
de apneu
l’apnée (f.)
inhaleren
inhaler
de koolstokfdioxide
le dioxyde de carbone
piepen
siffler
de piepende ademhaling
la respiration sifflante
de puf
la bouffée
de puffer
l’inhalateur (m.)
vernauwen / nauwer worden
se rétrécir
de vernauwing
le rétrécissement
verstuiven
vaporiser
verwijden (wijder worden)
se dilater
de verwijding
la dilatation
de zuurstof
l’oxygène (m.)
het symptoom
le symptôme
de ademhalingshinder
la gêne respiratoire
de ademhalingsmoeilijkheden
les troubles respiratoires (m.)
buiten adem zijn
être essoufflé(e) / être à bout de souffle
kortademig zijn
avoir le souffle court
de aandoening
l’affection (f.)
het astma
l’asthme (m.)
de borstvliesontsteking
la pleurésie
de hooikoorts
le rhume des foins / la rhinite allergique
de klaplong
le pneumothorax
het longembolie
l’embolie pulmonaire (f.)
de longkanker
le cancer du poumon
de longontsteking
la pneumonie
