1.10 La mutuelle Flashcards
1
Q
De mutualiteit
A
la mutuelle
2
Q
aangesloten zijn bij de mutualiteit
A
être affilié(e) à la mutuelle
3
Q
arbeidsongeschikt zijn
A
être inapte au travail
4
Q
de arbeidsongeschiktheid
A
l’incapacité (f.) de travail
5
Q
de bijdrage (voor de mutualiteit)
A
la cotisation
6
Q
het klevertje
A
la vignette
7
Q
het getuigschrift voor verstrekte zorgen
A
l’attestation (f.) DE soins données
8
Q
recht hebben op
A
avoir droit à
9
Q
het remgeld
A
le ticket modérateur
10
Q
terugbetalen
A
rembourser
11
Q
de ziekte-uitkering
A
l’indemnité (f.) de maladie
12
Q
de zorgverzekering
A
l’assurance (f.) dépendance