2.9 Les appareils génitaux Flashcards
1
Q
de baarmoeder
A
l’utérus (m.)
2
Q
de baarmoederhals
A
le col de l’utérus
3
Q
het baarmoederslijmvlies
A
l’endomètre (m.)
4
Q
de baarmoederspier
A
le myomètre
5
Q
de eicel
A
l’ovocyte (niet rijp) (m.) , l’ovule (gerijpt) (m.)
6
Q
de eierstok
A
l’ovaire (m.)
7
Q
de eileider
A
la trompe utérine / la trompe de Fallope
8
Q
de follikel
A
le follicule (ovarien)
9
Q
het maagdenvlies
A
l’hymen (m.)
10
Q
de schaamlippen
A
les (grandes/petites) lèvres (f.)
11
Q
de schaamspleet
A
la vulve
12
Q
de schede
A
le vagin
13
Q
de borsten
A
les seins (m.)
14
Q
de borstspier
A
le muscle pectoral
15
Q
de borstvoeding
A
l’allaitement (m.)
16
Q
borstvoeding geven
A
allaiter
17
Q
de borstklier/melkklier
A
la glande mammaire
18
Q
de melkklier
A
le lobule mammaire
19
Q
de melkgang
A
le canal galactophore
20
Q
de tepel
A
le mamelon
21
Q
het tepelhof
A
l’aréole (f.)
22
Q
de penis
A
le pénis
23
Q
de eikel
A
le gland
24
Q
de testikel
A
le testicule
25
de balzak
le scrotum
26
de bijbal
l'épididyme (m.)
27
de prostaat
la prostate
28
sperma
le sperme / le semence
29
de voorhuid
le prépuce
30
het zaadblaasje
la vésicule séminale
31
de zaadleider
le canal déférent / le conduit séminal
32
de zwellichamen
les corps caverneux
33
het sponslichaam
le corps spongieux
34
de zwangerschap
la grossesse
35
zwanger zijn
être / se retrouver enceinte
36
zwanger worden
tomber enceinte
37
(zwangerschaps)striemen
les vergetures (f.)
38
de zwangerschapstest
le test de grossesse
39
de zwangerschapvergiftiging
la toxémie/néphropathie gravidique
40
de buitenbaarmoederlijke zwangerschap
la grossesse ectopique / extra-uterine
41
de schijnzwangerschap
la grossesse nerveuse / la fausse grossesse
42
amenorroe
l'aménorrhée (f.)
43
de biologische klok tikt
l'horloge (f.) biologique tourne
44
het foliumzuur
l'acide (m.) folique
45
de keizersnede, sectio
la césarienne
46
de multipara
la multipare
47
de nullipara
la nullipare
48
de primipara
la primipare
49
de proefbuisbaby
le bébé éprouvette
50
de verloskundige
l'obstétricien(ne)
51
de vroedvrouw
la sage-femme
52
de abortus
l'IVG (l'interruption volontaire de grossesse) / l'avortement (m.)
53
abortus plegen
se faire avorter
54
het miskraam
la fausse couche / l'avortement spontané
55
een miskraam hebben
faire une fausse couche
56
de SOA
l'IST (infection sexuellement transmissible) (f)
57
de besnijdenis
la circoncision
58
de draagmoeder
la mère porteuse/de substitution/d'emprunt
59
het draagmoederschap
la maternité de substitution
60
de voortplanting
la procréation
61
de kunstmatige voortplanting
la procréation médicalement assistée
62
de kunstmatige inseminatie
l'insémination artificielle
63
insemineren
inséminer
64
IVF
la FIV (la fécondation in-vitro)
65
de anticonceptie
la contraception
66
de coïtus interruptus
le coït interrompu
67
het condoom
le préservatif
68
onvruchtbaar
infécond
69
bevallen
accoucher de (d'un fils/d'une fille)
70
de bevalling
l'accouchement
71
de vruchtbaarheid
la fécondité
72
het vruchtbaarheidscijfer
le taux de fécondité
73
epidurale
la péridurale
74
de kalendermethode
la méthode du calendrier
75
de morning-afterpil
la pilule du lendemain
76
het pessarium
le diaphragme
77
de pil
la pilule
78
de sterilisatie
la stérilisation masculine/féminine
79
de eileiders afbinden
ligaturer les trompes
80
het spiraaltje
le DIU (le dispositif intra-utérin) / le stérilet (au cuivre/hormonal)
81
de temperatuurmethode
la méthode des températures
82
de vaginale ring
l'anneau vaginal
