1C3 week 12 HC 2 Calcium- en fosfaathuishouding Flashcards

1
Q

Waar bevindt calcium zich?

A

99% in het bot (hydroxyapatiet) en klein deel in plasma (1%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor is calcium nodig?

A

Membraanpotentiaal, signaaltransductie, spiercontractie, bloedstolling en hormoonafgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bevindt fosfaat zich?

A
  • 85% in het bot (hydroxyapatiet)
  • DNA, RNA
  • ATP, ADP
  • Klein deel in serum als inorganisch fosfaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor is fosfaat nodig?

A

Energiehuishouding, fosforylering receptoren en eiwitten, buffering en DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de effecten van PTH op calcium en fosfaat?

A
  • Stimulatie osteoclastaire resorptie: stijging Ca en PO4
  • Stimulatie 1a hydroxylase -> Vitamine D: meer opname Ca en PO4 in darmen
  • Remming SLC (NaP) kanalen in nier: meer PO4 uitscheiding, meer Ca resorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel calcium wordt er dagelijks opgenomen en uitgescheiden?

A

Opname: 1 gr per dag
Uitscheiding: 850 gr door darm, 150 gr door nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar vindt de reabsorptie van calcium plaats?

A

Grotendeels in proximale tubulus, klein deel in distale tubulus onder invloed van PTH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel calcium bevindt zich extra- en intracellulair en hoe wordt dit geregeld?

A
  • Extra: 10^-3, regulatie door PTH, vitamine D en calcitonine
  • Intra: 10^-6, regulatie door pompen op het plasmamembraan en mitochondrien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe komt calcium voor in de circulatie?

A
  • 50% geioniseerd (biologisch actief)
  • 40% eiwit gebonden: meer binden bij hoge pH
  • 10% gecomplexeerd (citraat, sulfaat, fosfaat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kun je calcium meten?

A

Totaal of gecorrigeerd voor albumine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn effecten van binding van calcium aan de calcium receptor?

A

Daling PTH secretie en synthese, daling cel proliferatie PTH producerende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn snelle en langzame effecten van laag calcium?

A
  • Binnen seconden/minuten: PTH secretie
  • Binnen uren: PTH synthese
  • Binnen dagen: hyperplasie parathyroid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verloopt de activatie van vitamine D?

A
  • Lever: 25 hydroxylase vormt calcidiol

- Nier: 1a hydroxylase vormt calcitriol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt vitamine D synthese gereguleerd?

A

Stimulatie door PTH

Remming door fosfaat en vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe vindt intestinale calcium resorptie plaats?

A
  • Actief: verzadigdbaar, afhankelijk van vitamine D

- Passief: afhankelijk van calcium gradient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet calcitonine?

A
  • Remt osteoclastaire botresorptie
  • Bindt aan receptoren in hersen
    + Geen duidelijk effect op calciumhuishouding
17
Q

Welke stoffen zijn belangrijk voor de fosfaat huishouding?

A

PTH, vitamine D en FGF-23

18
Q

Wat doet FGF-23?

A
  • Remt NaPi transporter: daling fosfaat

- Remt 1a hydroxylase: daling fosfaat (fosfatonine/fosfaturisch)

19
Q

Welke stof stimuleert productie van FGF-23?

A

Vitamine D

20
Q

Wat is de behandeling van aangeboren of verworven verhoogde FGF-23?

A

Vitamine D, fosfaatdrank en FGF-23 antilichamen

21
Q

Wat zijn klachten van hypofosfatemie?

A
  • Skelet: rachitis (jeugd), osteomalacie (ouderen) -> verkromming, botpijn en breuken
  • Spierpijn en spierzwakte
  • Dysfunctie hart en hersenen
22
Q

Welke metingen doe je bij calcium of fosfaat problemen?

A

Eerst PTH, daarna vitamine D

23
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van hypocalcemie met een laag PTH?

A

Hypoparathyroidie, hypomagnesium, autosomaal dominate hypocalcemie

24
Q

Welke meting doe je bij hypocalcemie met hoog PTH?

A

Calcidiol (25OHD3)

- Laag is vitamine D deficientie

25
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van hypocalemie met normaal 25-vitamine D en laag 1,25-vitamine D?

A

Chronische nierziekte of 1a hydroxylase deficientie

26
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van hypocalemie met normaal 25-vitamine D en normaal 1,25-vitamine D?

A

Pseudohypoparathyroidie (PTH resistentie) of verlies van calcium in de circulatie

27
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van hypocalemie met normaal 25-vitamine D en hoog 1,25-vitamine D?

A

Vitamine D resistentie

28
Q

Welke typen hyperparathyroidie zijn er?

A
  • Primair: bijschildklierziekte
  • Secundair: na langdurige hypocalcimie (bijv vitamine D deficiëntie)
  • Tertiair: autonome PTH overproductie
29
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van hypercalcemie met hoog of normaal PTH?

A
  • Hoog: primaire of tertiaire hyperparathyroidie of lithium gebruik
  • Normaal: familiaire hypocalciurische hypercalcemie
30
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van hypercalcemie met laag PTH en hoog 25-vitamine D?

A

Vitamine D overdosis

31
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van hypercalcemie met laag PTH, laag of normaal 25-vitamine D en hoog 1,25-vitamine D?

A

Vitamine D overdosis of externe 1a hydroxylase activiteit (sarcoidose, tubercolose, lymfoom)

32
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van hypercalcemie met laag PTH, laag of normaal 25-vitamine D en laag 1,25-vitamine D?

A
  • Bot metastase
  • PTH-RP producerend carcinoom
  • Milk alkali syndroom
  • Immobilisatie
  • Thyrotoxicose
  • Medicatie (thiazide, amoxfien)
33
Q

Wat kunnen oorzaken zijn voor een hypocalciemie?

A

Vitamine D deficiëntie, vitamine D resistentie, hypoparathyroidie, PTH resistentie, hypomagnesiemie en hypoalbuminemie

34
Q

Wanneer kan alkalisch fosfatase verhoogd zijn?

A

Bij verhoogde botaanmaak door osteoblasten of bij leverziekten

35
Q

Wat zijn klachten van hypercalciemie?

A
  • Neurologisch: concentratiestoornissen, depressie, verwarheid, coma, verminderde spierkracht
  • Urologisch: polyurie, nierstenen
  • Gastrointestinaal: misselijkheid, braken, obstipatie, ulcus pepticum, pancreatitis
  • Cardiaal: ritmestoornissen (bradycardie of AV-block)
36
Q

Hoe kan nier insufficiëntie leiden tot osteoporose?

A
  • Minder uitscheiding fosfaat leidt tot calcium fosfaat complexen, dus daling calcium
  • Geen productie 1,25-vitamine D dus minder calcium opname
  • > PTH stijging -> toename botresorptie