1C3 week 10 HC 4 & 8 Bijnieraandoeningen Flashcards

1
Q

Wat vindt je in het merg van de bijnier?

A

Neural crests, nestjes, chromaffine cellen, sustentaculaire cellen (mandjes cellen) en ganglion cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen hyperplasie en neoplasie?

A

Neoplasie is ontkoppeld van feedback en daardoor irreversibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke typen hyperplasie zijn er?

A

Diffuus en nodulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het kenmerk van een aldosteron producerend adenoom?

A

Spironolacton bodies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is vaak de oorzaak voor hypercortisolisme?

A

Nodulaire of diffusie hyperplasie, schorsadenoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is vaak de oorzaak voor hyperaldosteronisme?

A

Bilaterale idiopatische hyperplasie, schors adenoom of carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is vaak de oorzaak voor virilisserend syndroom?

A

Bilaterale hyperplasie (10-15x zo zwaar), schors adenoom of carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het Waterhaus-friderichsen syndroom?

A

Bijnier insufficientie

- door bloeding bijnierschors of acuut stoppen exogeen cortison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen stille adenomen en stille carcinomen?

A
  • Adenoom komt vaker voor
  • Carcinoom kan metastaseren
  • Carcinoom > 100 g, adenoom < 50 g
  • Carcinoom > 5-6 cm, adenoom < 5 cm
  • Carcinoom: necrose, mitose, kernatypie
  • HU waarde < 10 = vethoudend, dus adenoom
  • 18F-FDG PET/CT positief bij carcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een incidentaloom?

A

Toevallig gevonden bijnier adenoom bij imaging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor ontstaat hyperplasie van de bijnier meestal?

A

Te veel ACTH productie

- met als gevolg meer hormoon productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn kenmerken van de zona glomerulosa?

A
  • 5-10% van cortex

- Dicht opeen gelegen cellen in groepjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn kenmerken van de zona fasciculata?

A
  • 70% van cortex
  • Lange cel bundels
  • Veel vetcellen, spongiocyten
  • Heldere cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van de zona reticularis?

A
  • 20% van cortex
  • Kleinere cellen
  • Celstrengen die anastomoseren
  • Minder vetcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe groot zijn micronodules?

A

1-3 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit ontstaat de hypofyse?

A
  • Anterior: dak pharynx -> hypofysale pouch/ van Rathke

- Posterior: diencephalon -> neurohypofysale knop

17
Q

Welke type cellen vindt je in de adenohypofyse?

A

Acidofiel, basofiel, eosinofiel en chromofoob

18
Q

Welke cellen vindt je in de neurohypofyse?

A

Erytrocyten, pars nervosa, pituicyten, axonen

19
Q

Welke cellen vindt je in de schildklier?

A
  • Follikels met epitheel cellen aan de buitenkant
  • Parafollikelaire cellen / C-cellen
  • Thyrioglobuline in follikels -> calcitonine (daling Ca spiegel)
20
Q

Welke cellen vindt je in de bijschildklier?

A
  • Vetcellen en chief cellen

- Oxofiele cellen -> parathormoon (stijging Ca spiegel)

21
Q

Wat is essentieel voor T3 en T4 productie?

A

Jodium

22
Q

Wat zijn kenmerken van primair hyperaldosteronisme?

A
  • Ook wel syndroom van Conn
  • Hyperplasie of adenoom zona glomerulosa
  • > Hypertensie, hypokaliemie, hoog aldosteron, laag renine
23
Q

Wat doet aldosteron?

A

Bindt aan MR -> Na,K ATPase aan bloedzijde actief -> Na opname, K uitscheiding

24
Q

Wanneer moet je screenen op hyperaldosteronisme?

A
  • Hypertensie + hypokaliemie
  • Hypertensie > 160/100
  • Behandeling met meer dan 3 antihypertensiva
  • Hypertensie op jonge leeftijd
  • Bijnierincidentaloom
  • PHA in de familie
25
Q

Hoe leidt drop tot hypertensie?

A

Glycyrrhinezuur remt 11b-HSD type II -> hoog cortisol -> cortisol kan ook op MR

26
Q

Hoe maak je onderscheid tussen primair en secundair hyperaldosteronisme?

A

Aldosteron/renine ratio

- Let op met diuretica en b-blokkers

27
Q

Hoe kun je primair hyperaldosteronisme bevestigen?

A
  • Zoutbelastingtest -> aldosteron hoort te dalen
  • CT of MRI
  • Bilaterale bijniervene sampling: aldosteron meten, 40% discordantie met CT
28
Q

Hoe behandel je hyperaldosteronisme?

A
  • Chirurgie: adrenalectomie, 50% normotensie

- Medicamenteus: MR antagonist (spironolacton, eplerenon), ENaC remmer (amiloride), thiazide diuretica

29
Q

Wat zijn kenmerken van een feochromocytoom?

A
  • Overproductie van (nor)adrenaline en dopamine door chromaffiene cellen in het merg
  • In bijnier of extra adrenaal
  • 20-25% genetische oorzaak
30
Q

Wat zijn klachten van een feochromocytoom?

A

Hypertensie (paroxysmaal of continu), hoofdpijn, transpireren, palpitaties, bleekheid, tremor, angst, buikpijn, gewichtsverlies en flushing

31
Q

Wanneer heb je verdenking op een feochromocytoom?

A
  • Typisch klachtenpatroon (sympatisch)
  • Resistentie hypertensie
  • Maligne hypertensie
  • Bloeddruk labiliteit
  • Hypertensieve respons op b-blokkers
  • Paroxysmale hypertensie
  • Familieanamnese
  • Bijniertumor
32
Q

Hoe kun je een feochromocytoom vaststellen?

A
  • Plasma of urine (nor)metanefrine bepalen
  • CT of MRI (T2 hyperintens)
  • 123I-MIBG scan
33
Q

Hoe behandel je een feochromocytoom?

A
  • Chirurgie: adrenalectomie, voorbehandeling met a en b blokkers
  • Medicamenteus: a blokkers, calcium antagonisten, nitroprusside, nitroglycerine
    + Nooit een biopt nemen!
34
Q

Hoe behandel je een maligne feochromocytoom?

A

131I-MIBG bestraling of chemo

- 5 jaars overleving is 50%

35
Q

Wat zijn mogelijke endocriene oorzaken voor hypertensie?

A

Syndroom van Cushing, primaire hyperaldosteronisme of feochromocytoom

36
Q

Wat zijn differentiaal diagnoses bij een feochromocytoom?

A

Hyperthyroidie, migraine, paroxysmale tachycardie, carcinoïd syndroom, mastocytose, menopauze, hypoglycemie, angststoornis