04-1 Flashcards
Zegt u het maar.
What will it be?
Mag ik ?
May i have
Anders nog iets?
Anything else?
Dat was het.
That was it.
Wie is er aan de beurt?
Who’s next?
Ik, geloof ik.
I think so.
drie ons kaas
three ounces of cheese
wat voor …?
what kind …?
Mag het iets meer zijn?
Can it be something more?
ja, hoor
Yes of course
Verkoopt u ?
Do you sell ?
eieren
eegs
scharreleieren
free range eggs
boter
butter
een kuipje
a tub
Dat is dan…
That will be…
bij elkaar
altogether
Wie mag ik helpen?
Who can I help?
Ik wil graag wat kersen
I want some cherries
dat kan
which can
Hoe duur zijn ze?
How expensive are they?
ze kosten
they cost
per pond
a paund
sinaasappelen
oranges
Ik heb verder niets nodig
I do not need anything else
een briefje van 20 euro
a note of 20 euros
Graag gedaan
You’re welcome
Tot ziens
Bye
Hoe kan ik u helpen?
How can I help you?
garnalen
shrimps
zo’n twee ons
about two us
zoute haringen
salty herring
Komt voor elkaar
Consider it done
een zak mosselen
a bag of mussels
dat was alles
that was all
Dat wordt dan
That will be
Een prettige dag verder
Have a nice day
hetzelfde
the same to you
boodschappen doen
grocery shopping
winkelen
cloth and luxury shopping
eurobiljetten
Euro
pinnen
debit card shopping
Wie is er aan de beurt?
Who’s next?
Wie mag ik helpen?
Who can I help?