04-02 Flashcards
ik heb wit brood nodig
I need white bread
ik heb melk nodig
I need milk
ik heb boter nodig
I need butter
ik heb druiven nodig
I need grapes
ik heb suiker nodig
I need sugar
ik heb kaas nodig
I need cheese
ik heb hagelslag nodig
I need chocolate sprinkles
ik heb aardappels nodig
I need potatoes
ik bruin brood nodig
I need brown bread
ik heb chips nodig
I need chips
‘k
unstressed I
je
unstressed you
ie
unstressed hij
ze
unstressed she/they
‘t
unstressed it
we
unstressed wij
most of th epronouns haev a stressed and an unstressed form. Generally the unstressed forms are used
x
Ze betaalt belasting
She pays taxes
Ik betaal belasting maar zij niet!
I pay taxes but they do not!
Jullie drinken te veel wijn
You drink too much wine
Zij willen graag naar de markt in Haarlem
They would like to go to the market in Haarlem
Zij koopt sinaasappels en kersen
She buys oranges and cherries
U bent aan de beurt
It is your turn
Hij zit de hele dag voor de televisie
He’s in front of the television all day
Jij hebt veel boeken
You have a lot of books
Ik wil graag en kopje koffie
I would like to have a cup of coffee
Wij gaan morgen naar het strand
We are going to the beach tomorrow
When reffering the things in dutc - always it in englishh both het and hij are used. You use het when reffering to a het word
x
Heb jij het boek?
Do you have the book?
Ja, ik heb het
Yes I got it
Is de bibliotheek open?
Is the library open?
Ja, hij is open
Yes, it is open
Wilt u koffie?
Do you want coffee?
Ben je erg moe?
Are you very tired?