ziekte Flashcards

1
Q

ziekte opmerken

A
  1. betekenis
    - veranderingen van de lichamelijke of geestelijke signalen en functies
  2. kenmerken
    - zelf vs. anderen
    - lichamelijke verschijnselen vs. symptomen van ziekte (objectief vs. interpretatie)
    - kwaal of ongemak vs. ziekte (voor vs. na dokter)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

hoe weten mensen of ze ziek aan het worden zijn?

A
  1. prevalentie lichamelijke symptomen
    - ♀ 84,6% vs.♂ 71,4% minimaal 1 symptoom afgelopen maand
    - 3 meest voorkomend: rugpijn, gewrichtspijn en moeheid
    - medische hulp: 70-90% op enig moment aandoening > 1/3 zoekt hulp
    - impact van ziekte op (dagelijks)leven
  2. drie fasen
    - symptomen waarnemen
    - symptomen als ziekte interpreteren
    - acties plannen en ondernemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

modellen van symptoomperceptie

A
  1. vereenvoudigd model van symptoomperceptie
    - biologische, psychologische en contextuele invloeden op symptoomperceptie
  2. onderdelen
    - somatische informatie: verzameling signalen die het lichaam produceert (niet alle signalen worden bewust waargenomen);
    - somatische signalen: signalen worden gedetecteerd en bewust ervaren;
    - somatische attributie: betekenis aan waargenomen signalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

symptomen waarnemen

A
  1. lichamelijke signalen
  2. aandacht
  3. sociale invloeden
  4. individuele verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

lichamelijke signalen

A
  1. algemeen
    - tekenen die al dan niet op ziekte duiden (vb. zweten > koorts?)
    - objectief vs. subjectief
  2. signalen die vaak aandacht krijgen
    - pijnlijke, verstorende processen
    - nieuwe verschijnselen
    - hardnekkige verschijnselen
    - reeds aanwezige chronische ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aandacht (en symptoomperceptie)

A
  1. Competition of cues theory (Pennebaker)
    - afleiding: cognitief of gedragsmatige symptoombestrijding (vb. hoofdpijn voor, tijdens en na examen)
  2. massale psychologen ziekte
    - ↑ aandacht > ↑ gevoeligheid voor nieuwe of andere lichaamssignalen
    - sterke invloed van angst en suggestie op symptoomperceptie (vb. coronavirus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociale invloeden

A
  1. stereotiepe ideeën over wie bepaalde ziekten ‘krijgt’ (vb. hart- en vaatziekten)
    - mannen vatbaarder
    - eerste symptomen van hartaanval bij vrouwen vaak niet herkent
    - invloed op inroepen medische hulp
  2. context
    - verwachtingen
    - omgeving
    - social display rules
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

individuele verschillen: levensfase

A
  1. algemeen
    - leeftijdsverschillen in symptoomperceptie > verschillen in hulpzoekgedrag
  2. ouderen
    - vaker last van chronische en levensbedreigende ziekten
    - toegenomen zelfrapportage symptomen
    - vb. hart- en vaatziekte, artritis, borstkanker
  3. kinderen
    - conceptueel begrip van ziekte
    - eerder non-verbale signalen (vb. wenen, wrijven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

individuele verschillen: persoonlijkheid en emotie

A
  1. algemeen
    - stemming heeft de grootste impact op symptoomperceptie
    - positief gestemd ↑ gezonder, minder symptomen melden
    - negatief gestemd ↑ pessimistischer, vatbaarder voor ziekten
  2. toepassing
    - angst: of symptomen uit angst voor ziekte bagatelliseren of juist extra alert voor terugkeer van pijn
    - depressie: symptoomperceptieverhogen, herinnering aan eerdere ziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symptomen als ziekte interpreteren

A
  1. diverse invloeden
  2. zelfidentiteit
  3. ziekteperceptie: ziekterepresentaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diverse invloeden (1-3)

A
  1. individuele verschillen: sommige mensen kunnen in het dagelijks leven blijven functioneren ondanks ziektesymptomen
  2. levensfase
    - kinderen ontwikkelen geleidelijk inzicht in de aard en oorzaken van ziekte
    - inzicht wordt beïnvloed door hun omgeving + opvoeding
  3. sekse: somatiestoornissen komen vaker voor bij vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diverse invloeden (4-5)

A
  1. persoonlijkheid
    - hoge mate van neuroticisme > verhoogd symptoomperceptie + overdrijven in betekenis en gevolgen
    - gevolg: negatieve interpretatie van symptomen
  2. culturele invloeden
    - verschillen in omgaan met reacties van mensen op lichamelijke symptomen
    - aanleren ‘pijngedrag’ via socialisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zelfidentiteit

A
  1. theorie rond sociale identiteit
    - de interpretatie van symptomen hangt af van welke sociale identiteit op dat moment dominant is
  2. toepassing
    - symptoom interpreteren als:
    - psychologisch consulent of
    - je alledaagse zelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ziekteperceptie

A
  1. ziekteprototypen
    - cognitieve schemata
    - kennis van lichamelijke signalen en het bijhorend gedrag of ziekte > juiste interpretatie van symptomen mogelijk (vb. verkoudheid)
    - eerdere ervaringen en socialisatie leiden tot aannames!
  2. toepassing
    - zelfdiagnose
    - uitstellen van medische hulp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ziekterepresentaties (indirect: coping)

A
  1. ontstaan door:
    - ervaren van symptoom/diagnostisch etiket
    - media, persoonlijke ervaring, familie en vrienden als prototypen
    - aanwezig in het geheugen
  2. vijf consistente thema’s aanwezig:
    - identiteit: aan- of afwezigheid van ziekte identificeren
    - gevolgen: vermeende effect van ziekte op het leven
    - oorzaak: vermeende oorzaak (oorzaken)
    - tijdsduur: verwachte tijdsduur (acuut, chronisch of episodisch)
    - geneesbaarheid/beheersbaarheid: ziekte controleren, behandelen of progressie tegengaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zelfregulatiemodel van ziekte en ziektegedrag (Leventhal et al.)

A
  1. gezond verstand model
    - ziektecognities = de eigen, impliciete gezond-verstandovertuigingen van de patiënt omtrent ziekte = mentale representaties (of ziekteprototypen)
  2. dubbel verwerkingsmodel
    - objectief (stimuli)
    - subjectief (reacties);
    - actief stimuli verwerken en passende copingsreactie
    - feedback
16
Q

voorbeeld ziekterepresentatie (1-4)

A
  1. stimulus: hoofdpijn (interne pijn)
  2. representatie cognitief = hoofdpijn: hoe ernstig? is het een spanningshoofdpijn of migraine?
  3. representatie emotioneel = angstig (wat is dit?)
  4. reactie voor objectieve coping = ik ga ik bed liggen en rusten
17
Q

voorbeeld ziekterepresentatie (5-7)

A
  1. reactie voor subjectieve coping
    - het is oké, met wat rust kom je er bovenop;
    - geruststellen of normaliseren
  2. beoordeling objectief = is de hoofdpijn verminderd na een uurtje rust?
  3. beoordeling subjectief = voel ik mij minder angstig na het geruststellen?
18
Q

ziekterepresentaties (directe effecten)

A
  1. algemeen
    - ervaren van controleerbaarheid > + adaptieve uitkomsten
    - hoge symptoomidentiteit, chroniciteit en ernstige consequenties > - adaptieve uitkomsten
  2. onderzoek
    - het belang van het managen van ziekterepresentaties tijdens belangrijke transities in behandeling > doel: kwaliteit van leven en adaptatie van patiënt optimaliseren
    - geen universeel model
19
Q

acties plannen en ondernemen

A
  1. ziektegedrag
    - gedrag van degene die bepaalde symptomen hebben ervaren, maar nog geen medische hulp hebben gezocht
    - geen diagnose (vb. veel rusten, zelfmedicatie of steun en informeel advies)
    - zelfs bij ernstige symptomen: uitstel
  2. leken-verwijzingssysteem
    - erkennen: 3 opties;
    - symptomen negeren en vanzelf overgaan
    - advies vragen aan anderen
    - medische hulp inroepen
20
Q

uitstelgedrag

A
  1. model voor uitstelgedrag bij ziek zijn
    - tijd tussen herkennen van een symptoom en het moment dat hulp wordt ingeroepen
  2. toepassing
    - bij gênante symptomen = langer
    - nog heel wat andere factoren spelen rol
21
Q

redenen voor uitstelgedrag (1-4)

A
  1. type, locatie en veronderstelde prevalentie van symptomen
  2. financiële redenen
  3. culturele invloeden: westers > individueel verantwoordelijk
  4. levensfase: jongere en oudere maken meer gebruik van gezondheidszorg
22
Q

redenen voor uitstelgedrag (5-7)

A
  1. sekse: vrouwen maken meer gebruik van gezondheidszorg/lekenverwijzingssystemen
  2. opvattingen omtrent behandeling: indien opvatting dat behandeling kan genezen > sneller hulp inroepen
  3. emoties en persoonlijkheidkenmerken:
    - neurotische mensen rapporteren vaker symptomen
    - angst > hulp uitstel vs. sneller hulp zoeken