modellen van gezondheidsgedrag Flashcards

gedragsverklarende modellen

1
Q

rode draad

A
  1. distale invloeden op gezondheidsgedrag
  2. modellen van gezondheidsgedrag
  3. sociale en cognitieve modellen van gedragsverandering
  4. modellen van gefaseerde gedragsverandering
  5. gedragswiel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

distale invloeden op gezondheidsgedrag

A
  1. betekenis
    - distaal (verder weg gelegen) = moeilijk te beïnvloeden (vb. leeftijd, geslacht, etniciteit) > grote impact op gezondheid !!
    - proximaal (dichtbij) = makkelijker te beïnvloeden (vb. attitude, risico-inschatting en kennis)
  2. toepassing
    - proximale factoren mediëren het effect van sociaaleconomische status
    - moderatie of moderatievariabelen = verklaren voorwaarden waaronder relatie bestaat (vb. tussen potentiële voorspeller en uitkomst)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

demografische gegevens

A
  1. algemeen
    - slechte gewoontes als roken en alcoholconsumptie > door gedragspatronen in jeugd of vroege volwassenheid
  2. puberteit
    - belangrijke periode ontwikkeling gezondheidsgedrag > zelfstandigheid (en beslissen over eigen gezondheid);
    - invloeden op besluitvormingsprocessen, attitudes en gedrag
    - meer geloof opvattingen leeftijdsgenoten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

persoonlijkheidskenmerken

A
  1. betekenis
    - karakteristieke gevoelens, denkwijzen en gedragingen
    - die ene mens van andere onderscheid
  2. belangrijke modellen:
    - driefactorenmodel van Eysenck
    - The Big Five
    - Health Locus of Control
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

driefactorenmodel van Eysenck

A
  1. drie bipolaire dimensies van de persoonlijkheid:
    - extraversie (open, sociale aard) ≠ introversie
    - neuroticisme (angstige, zorgelijke aard) ≠ emotionele stabiliteit
    - psychoticisme (egocentrische, asociale, agressieve aard) ≠ heersing
  2. toepassing
    - iemands persoonlijkheid tot uiting in de individuele score (op deze dimensies)
    - bevat valide en duurzame persoonlijkheidsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

The Big Five

A
  1. algemeen
    - meest aandacht in gezondheidspsychologie
    - primaire dimensies van de persoonlijkheid
  2. vijf dimensies:
    - openheid voor nieuwe ervaringen
    - consciëntieusheid
    - extraversie
    - aangenaam in de omgang
    - neuroticisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Multidimensional health locus of focus

A
  1. intern (interne oriëntatie)
    - gezondheid leggen bij eigen gedrag
    - hoge score op deze schaal: individu de belangrijkste determinant;
    - hoge mate gezond gedrag
    - hoge mate zelfeffectiviteit (= gedragscontrole)
  2. extern/toeval (kans-oriëntatie)
    - hoge score op deze schaal: gezondheid hangt af van externe factoren zoals geluk, toeval of het noodlot
  3. gezaghebbende anderen (arts oriëntatie)
    - hoge score op deze schaal: gezondheid bepaald door gezaghebbende zoals artsen en gezondheidsvoorlichters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zelfdeterminatietheorie

A
  1. algemeen
    - Deci en Ryan
    - autonomie, competentie en verbondenheid
    - intrinsieke en extrinsieke motivatie
    - veel verschillende sociale invloeden
    - zelfregulatie van gedrag
  2. interne en externe motivatie
    - interne motivatie = gedrag vanwege persoonlijke bevrediging (ABC)
    - externe motivatie = gedrag vanwege externe beloningen (vb. goedkeuring van groepsgenoten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zelfdeterminatietheorie: distale invloeden

A
  1. algemeen
    - waarden en normen
    - omgeving en cultuur
    - groepen en individuen
  2. subjectieve sociale norm
    - descriptieve norm = wat anderen doen
    - inductieve norm = wat anderen willen dat je doet (niet altijd uitgesproken, ook het idee)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

proximale invloeden op gezondheidsgedrag

A
  1. algemeen
    - attitude
    - risico-inschatting + onrealistisch optimisme
    - zelf-effectiviteit
  2. modellen van gezondheidsgedrag
    - verschillende externe factoren
    - houding tegenover gedrag
    - individuele verschillen
    - motiverende factoren
    - prikkels en barrières voor gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

attitude

A
  1. betekenis
    - gezond-verstandrepresentaties in relatie tot mensen, objecten en gebeurtenissen
    - of stabiele psychologische bereidheid van invloed op evaluatieve beoordeling
  2. componenten:
    - cognities: opvattingen over het object
    - emoties: gevoelens
    - gedragingen: handelingen (of voorgenomen handelingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

toepassing attitudemodel

A
  1. negatieve attitude (vb. roken)
    - cognitie = ongezond
    - emoties = walging
    - gedragingen = niet gaan roken
  2. dissonantie
    - niet in overeenstemming (vb. je weet dat roken ongezond is, maar je doet het toch)
    - zoeken naar harmonie tussen de 3 = excuses verzinnen of gedrag aanpassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

risico-inschatting en onrealistisch optimisme

A
  1. algemeen
    - riskant of ongezond gedrag > denken geen risico te lopen of omdat ze risico onderschatten (vertekende risicoperceptie)
    - onrealistisch = niet iedereen kan laag risico hebben
  2. toepassing
    - Weinstein identificeert vier factoren voor onrealistisch optimisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vier factoren voor onrealistisch optimisme

A
  1. gebrek aan persoonlijke ervaring (vb. ervaring met alcohol)
  2. opvatting dat probleem door individuele handelingen kan worden voorkomen
    - jezelf veel te hoog inschatten
  3. opvatting dat het onwaarschijnlijk is dat het probleem zich in de toekomst zal voordoen als dit nog niet eerder is gebeurd
  4. opvatting dat het probleem zelden voorkomt, dus dat de kans klein is dat het bij het individu optreedt
    - in omgeving niet? = weinig kans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zelf-effectiviteit (self-efficacy)

A
  1. betekenis
    - geloof in eigen kunnen > gedrag beïnvloeden > doelen stellen;
    - volhouden van inspanningen en positieve resultaatsverwachtingen
  2. bijkomende effecten
    - bevorderd doorzettingsvermogen en gevoel van zelf-effectiviteit (= voorspellende factor voor gezondheidsgedrag)
    - gehecht aan gedragsmatige doel > tegenwoordig veel modellen die in gedragsverandering worden toegepast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

eigenschappen van een gefaseerde theorie

A
  1. classificatiesysteem om fasen te definiëren
    - theoretische concepten waaraan weinig mensen voldoen
  2. rangschikking van de fasen
    - mensen moeten alle fasen doorlopen
    - doel: eindpunt van handelen of handhaving bereiken
  3. veelvoorkomende barrières voor gedragsverandering waarmee mensen in dezelfde fase te maken krijgen
  4. verschillende barrières voor gedragsverandering in verschillende fasen
17
Q

het transtheoretische model (TTM)

A
  1. algemeen
    - om intentionele gedragsverandering te verklaren (vb. bij criminele jongeren)
  2. berust op twee aannamen:
    - mensen maken veranderingsfasen door;
    - bij elke veranderingsfase spelen verschillende processen een rol (verschillende criteria van Weinstein)
18
Q

veranderingsfasen (1-4)

A
  1. precontemplatie: niet bewust van het probleem of noodzaak om te veranderen
  2. contemplatie:
    - bewust (inzicht in + en -) en overweegt om te veranderen
    - meer voordelen dan nadelen = gedrag veranderen
    - men kan jaren vastzitten in deze fase
  3. voorbereiden: beslist om te veranderen en concrete plannen maken
  4. handelen:
    - veranderen van zijn gedrag en implementeer zijn actieplan
    - wat kan fout gaan? (vb. middelen niet hebben)
19
Q

veranderingsfasen (5-7)

A
  1. in stand houden:
    - diens nieuwe gedrag vol houden en verandering vast onderdeel van leven maken
    - combinatie met ontstaan van nieuwe identiteit
  2. terugvallen:
    - normaal onderdeel van veranderingsproces en kan op elk moment plaatsvinden
    - je hoeft niet terug vanaf 0 beginnen > voorbereiden of handelen
    - mensen die nooit hervallen = weinig leerkansen van valkuilen (normaliseren)
  3. beëindigen:
    - bewust stoppen van ‘gezond’ gedrag
    - terug naar vroeger gedrag = omdat het toch geen nut heeft
20
Q

The Cycle of Change

A
  1. algemeen
    - mensen voelen zich vaak gefaald en hebben veel te grote eisen
  2. toepassing
    - alternatief = in kleinere stapjes te werk gaan
    - mensen met verslavingsproblemen = stappen overlopen
21
Q

gedragswiel

A
  1. algemeen
    - ontwikkeld door het Vlaams Instituut Gezond Leven vzw
    - voor iedereen die gezondheid (en bijkomende drempels) in kaart wil brengen
    - gezondheidsboodschappen beter leren en kunnen overbrengen
  2. drie grote determinanten
    - competenties (psychosociaal en lichamelijk)
    - context (fysiek, sociaal-cultureel, economisch en politiek)
    - drijfveren (reflectief en automatisch)
22
Q

gezondheidsdeterminanten

A
  1. algemeen
    - factoren die invloed hebben op gezondheid
  2. het Rainbow-model
    - nadruk op interacties
    - individuele levensstijlen zijn ingebed in sociale normen, netwerken, leef- en werkomstandigheden
    - problemen aanpakken op individueel vlak of ruimer
23
Q

gedragsintenties

A
  1. betekenis
    - zelfinstructies gericht op specifieke handelingen
    - doel: gewenst resultaat behalen
    - omvatten zowel doelniveau als individuele toewijding
  2. toepassing
    - ondanks invloed van gewoonten of automatische triggers > vormen intenties cruciaal voor bereiken langetermijndoelen
    - onderzoek: benadrukken belang van intenties voor gedragsverandering en interventies (domeinen zoals preventie, onderwijs en volksgezondheid)
24
Q

basis van intenties

A
  1. algemeen
    - sterk beïnvloed door persoonlijke overtuigingen (zoals in zelfdeterminatietheorie)
    - intenties gebaseerd op persoonlijke overtuigingen voorspellen gedrag beter dan die gebaseerd op sociale druk
  2. andere toepassingen
    - affectieve attitudes (gevoelens over gedrag) voorspellen gedrag beter dan cognitieve attitudes (gedachten over gevolgen)
    - relevantie van intenties voor identiteit van een persoon = belangrijke rol in kans dat deze intentie wordt omgezet in daadwerkelijk gedrag
25
Q

intentierealisatie: intentie omzetten in blijvend gedrag

A
  1. problemen bij het starten
    - vergeten om te handelen en falen in het uitvoeren van voorbereidende handelingen
    - kansen om gedrag te starten = gemist door twijfels of vergeten van intenties
  2. problemen bij het voortzetten
    - monitoringsproblemen: het niet bijhouden van voortgang = ontsporing doelstellingen
    - concurrerende doelen = afleidingen en verleidingen (voortgang verstoren) en negatieve gedachten en gevoelens (gebrek aan wilskracht)
  3. problemen bij het stoppen = terugtrekken van inspanningen voordat doel bereikt is (veelvoorkomend probleem)