stress, gezondheid en ziekte Flashcards

1
Q

de geluksdriehoek

A
  1. doel
    - inspireert en informeert mensen over het belang van mentaal welbevinden
    - motiveren om op haalbare manier aan de slag te gaan met je geluksgevoel
    - wie: iedereen vanaf 3 jaar
  2. wanneer onvoldoende?
    - bij ernstige psychische klachten > biedt driehoek alleen onvoldoende houvast
    - extra ondersteuning is nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uitganspunten van de geluksdriehoek

A
  1. je ‘gelukkig voelen’ is iets wat je voor een stuk zelf in handen hebt;
    - omgevingsinvloeden:
    - het nest waarin we geboren worden
    - de omstandigheden waarin we opgroeien
    - de dingen die we meemaken
  2. je hoeft niet altijd het perfecte geluk na te streven;
    - leren hoe je aan geluk kunt werken
    - ongelukkig zijn leren beheersen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verschillende onderdelen van de geluksdriehoek

A
  1. inleiding
    - ontstaan: wetenschappelijk onderzoek + kennis experten
    - geluksdriehoek: wat we zelf kunnen beïnvloeden
    - in de praktijk omzetten? (oefeningen op geluksdriehoek.be)
  2. bouwblokken van geluk
    - drie grote bouwblokken: goed omringd zijn, jezelf kunnen zijn en je goed voelen
    - als puzzelstukken met elkaar verbonden
    - telkens 3 icoontjes
  3. reflectievragen
    - invulling bouwblokken
    - uitnodigen tot nadenken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

goed omringd zijn

A
  1. betekenis
    - verwijst naar het gevoel dat je warme en vertrouwelijke relaties hebt met de mensen om je heen
    - niet het aantal, maar de kwaliteit van je relaties is belangrijk
    - en dat in goede en slechte tijden
  2. toepassingen
    - oprecht betrokken
    - vragen hoe het écht gaat
    - dingen kunnen delen
    - er zijn voor elkaar (en steun vinden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kan je meer steun vinden?

A
  1. zie en waardeer wat er wél is: zoek het niet altijd te groot en herken de vriendschap en liefde die er al in je leven is
  2. durf je kwetsbaar opstellen
  3. maak tijd voor elkaar: maak bewust tijd voor wie belangrijk voor je is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

jezelf kunnen zijn

A
  1. betekenis
    - jezelf aanvaarden en positief naar jezelf, je toekomst en je omgeving kunnen kijken
  2. toepassingen
    - begint bij zelfkennis (wie ben ik? waar ben ik trots op?);
    - van daaruit kan je keuzes maken om een richting te kiezen in het leven (wat wil ik? wat is mijn doel?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tip: ga voor een groeimindset

A
  1. kijk objectief naar jezelf
  2. mindere kanten = groeikansen: kansen waarin je kan groeien, dingen waarin je kan evolueren of leren mee omgaan
  3. groeimindset
    - door naar je mindere kanten te kijken als groeikansen > meer zin om te leren en minder angst om fouten te maken
    - draagt mij bij aan je geluk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

je goed voelen

A
  1. betekenis
    - je emotioneel goed in je vel voelen
    - positieve gevoelens (blijdschap, enthousiasme, hoop) en levenstevredenheid (innerlijke rust en evenwicht, tevreden over je wensen en behoeften)
    - ook negatieve gevoelen = toelaten en mee leren omgaan
  2. hoe kan je mild zijn voor jezelf?
    - praat vriendelijk tegen jezelf
    - reageer compassievol wanneer je het moeilijk hebt
    - vergeef jezelf als je fouten maakt;
    - tip: denk hoe je op een goede vriendin zou reageren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

soms ben je even uit balans door - de oranje bol

A
  1. hoe omgaan met dingen die je uit balans brengen?
    - perfect geluk bestaat niet = soms uit balans en dat is oké
    - moeilijke momenten en tegenslagen = onvermijdbaar: deel menselijk bestaan;
    - eruit leren en door groeien
  2. oranje bol
    - kan groot of klein zijn (grote zorgen of kleine alledaagse frustraties)
    - terug in balans geraken = veerkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is stress?

A
  1. definitie
    - toestand van druk of belasting die ontstaat als aanpassingsmogelijkheden in bepaalde levenssituatie worden overschreden
    - stress als reactie op een stimulus > catastrofale gebeurtenissen (vb. natuurramp) of levensgebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

levensgebeurtenissen (Holmes en Rahe)

A
  1. betekenis
    - zowel positief als negatief
    - gemeten adhv ‘life change units’
  2. kritiek
    - items in vragenlijst (van studies): niet voor iedereen van toepassen (vb. huwelijk)
    - onderling vervlochten items (vb. huwelijk en verhuis)
    - vage gebeurtenissen (vb. ‘verandering sociale activiteit’)
    - veronderstelling iedereen gebeurtenis op dezelfde manier > subjectief! (vb. scheiding: positief/negatief beoordelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dagelijkse ergernissen

A
  1. betekenis
    - irritante, frustrerende, beangstigende eisen kenmerkend voor dagelijkse irritaties (zoals weinig geld hebben, overladen met verantwoordelijkheden)
    - invloed van levensfase (als ze frequent optraden, chronisch op gedurende periode vaak voorkwamen)
    - sterk verband: negatieve geestelijke en lichamelijke gevolgen
  2. verschillen
    - invloed geslacht: vrouwen ook last bij positieve voorvallen
    - gezondheidsuitkomsten: beïnvloed door grote gebeurtenissen of opeenstapeling kleine gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stress als transactie (Lazarus)

A
  1. betekenis
    - stress = subjectieve ervaring + niet helpend reageren op situatie
    - geen ‘one size fits all’
  2. cognitief transactioneel stressmodel
    - stress is een interactie tussen:
    - de gebeurtenis (stressor intern/extern)
    - beoordeling van situatie
    - hulpmiddelen (intern/extern)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

primaire beoordelingsprocessen

A
  1. algemeen
    - kwaliteit, de aard en belang van stimulus
    - vragen als: “is dit een gebeurtenis waar ik mee om moet gaan?” (emoties > fysiologische reacties)
    - onderscheid: 3 typen stressoren
  2. type stressoren
    - schade (verlies of mislukking)
    - bedreiging (verwachting van toekomstige schade)
    - uitdaging (kansen voor persoonlijke groei of problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

secundaire beoordelingsprocessen

A
  1. algemeen
    - beoordelen van hulpmiddelen en het vermogen om met stressor om te gaan
    - probleemgericht of emotiegericht vermogen tot coping
    - vragen als: “hoe ga ik dit oplossen?”
  2. toepassing
    - stress ontstaat als vermeende eisen niet in verhouding staan tot de beschikbare hulpmiddelen
    - stress = dynamisch proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

beoordelingsprocessen

A
  1. geen bedreiging/schade/probleem/…?
    - geen stress
    - gunstige situatie
  2. bedreiging + geen/weinig hulpmiddelen
    - veel stress
  3. bedreiging + hulpmiddelen
    - minder stress
17
Q

factoren die gebeurtenis/stimulus stressvol maken

A
  1. factoren
    - op korte termijn (“examen gezondheidspsychologie morgen!”)
    - onverwacht moment in het leven
    - onvoorspelbaar
    - onduidelijk (persoonlijke rol - potentieel risico of schade)
    - geen controle (gedragsmatig of cognitief)
    - grote levensverwachting
18
Q

kritiek op Lazarus

A
  1. algemeen
    - vicieuze cirkel = noodzaak tot coping en het vermogen tot coping zijn niet afzonderlijk gedefinieerd
    - of een gebeurtenis belastend is > hangt af van vermeende capaciteit tot coping, die weer afhangt van ervaren belasting
  2. andere argumenten
    - onduidelijk of zowel primaire als secundaire beoordeling noodzakelijk is
    - onderzoek: stress ontstond en/of toenam wanneer belang van motivationele relevantie van gebeurtenis groeide
19
Q

acute stress

A
  1. algemeen
    - onderscheid: zeldzame rampzalige stressoren (vb. 9/11 of aanslag in Brussel)
    - anderzijds: veelvoorkomende stressoren, zoals examens
  2. posttraumatische stressstoornis
    - mentale stoornis veroorzaakt door trauma
    - herbeleven van gebeurtenis tijdens nachtmerries of flashbacks
    - behandeling: therapie, medicatie en steun van anderen
20
Q

examenstress

A
  1. gezonde arousal
    - arousal = fysiologische arousal (hartslag en bloeddruk stijging) tijdens een stressvolle gebeurtenis
    - stress is normaal & deel van het leven
  2. wet van Yerkes-Dodson
    - te weinig of te veel arousal > nadelig effect op prestaties
    - sweet spot = optimaal presteren (arousal laten oplopen, zonder black-out);
    - window of tolerance of het spanningsraam
21
Q

stress anders bekeken (Ted Talk)

A
  1. betekenis
    - stress maakt je lichaam klaar om een uitdaging aan te gaan
    - conclusie: onze perceptie, cognities, overtuigingen over stress > vooral impact op onze gezondheid
  2. studie
    - 30 000 volwassenen 8 jaar gevolg (VS)
    - stress = harmful? + sterftecijfers;
    - veel stress ervaren: 43% groter risico op sterfte > enkel waar voor mensen die stress als ‘harmful’ zagen
    - mensen die stress niet als ‘harmful’ zien > laagste kans op sterfte (zelfs in vergelijking met mensen die weinig stress ervaren)
22
Q

chronische stress

A
  1. betekenis
    - treedt op wanneer acute stresssituaties ertoe leiden dat er geen plaats meer is voor rust en herstel
    - gevolg: lichaam doorlopend in een staat van paraatheid blijft
  2. kenmerk
    - je draaglast staat niet (meer) in verhouding tot je draagkracht
23
Q

chronische stress: toepassing stress op het werk

A
  1. stressmodel (Karasek)
    - subjectief: individuele verschillen!
    - eigen en controle > directe impact op ervaren stress
  2. beroepskenmerken die stress veroorzaken
    - belasting/eisen: constante deadlines, of vaak en heel spannend
    - autonomie/controle: zelfstandig kunnen uitvoeren van taken
    - voorspelbaarheid
    - ambivalentie (vb. je komt toe op je stage, en geen duidelijke taken of verwachtingen)
24
Q

Job demands control model (Karasek)

A
  1. burn-out
    - uitkomst van langdurige, chronische beroepsmatige stress (stressrisico)
    - toepassing: slopend ‘high strain jobs’ > hoge eisen + laag gebrek aan sturing
  2. bore-out
    - gestrest doordat je je verveeld
    - toepassing: lage eisen + laag gebrek aan sturing (stressrisico)
  3. andere toepassingen (motivatie)
    - ontspannen = ‘low strain jobs’ = lage eisen + hoog gebrek aan sturing
    - uitdagend = ‘active jobs’ = hoge eisen + hoog gebrek aan sturing
25
Q

Job demands resources model (Bakker &
Demerouti)

A
  1. job demands = werk eisen
    - vb. werkdruk, zwaar tillen, interpersoonlijke conflicten, jobonzekerheid
  2. job resources = hulpbronnen
    - energiebronnen (vb. feedback, regelruimte, sociale steun)
26
Q

energiegevers/energievreters

A
  1. algemeen
    - balans tussen energievreters en energiegevers > meer (werk)plezier en betere (werk)prestaties
  2. energievreters
    - deadlines
    - negatieve feedback
    - eisen van anderen
    - irritante regels en procedures
  3. energiegevers
    - complimenten
    - meedoen
    - sociale steun
    - tijdige informatie