woordenschat thema 6 Flashcards
1
Q
de houding
A
de manier waarop je je gedraagt tegenover anderen
2
Q
onbewogen
A
zonder gevoel
3
Q
vertwijfeld
A
wanhopig
4
Q
begrip
A
het begrijpen je kunnen inleven in een ander
5
Q
onbegrip
A
het niet begrijpen je niet kunnen inleven in een ander
6
Q
blik
A
het kijken
7
Q
feilloos
A
zonder fouten
8
Q
betrekkelijk
A
in vergelijking met iets anders ik vind rekenen betrekkelijk moeilijk
9
Q
alhoewel
A
geeft een tegenstelling aan hoewel ik houd niet van snoep alhoewel ik een lolly wel lekker vind
10
Q
houvast
A
iets waar je je aan vast kunt houden
11
Q
een goed verstaander heeft maar een half woord nodig
A
iemand hoeft maar een beetje te horen om te snappen wat er bedoeld wordt
12
Q
eerlijk duurt het langst
A
eerlijk zijn. levert uiteindelijk het meest op