thema 7 week 3 Flashcards

ghvgfjyhgcdvghftvgftgcytdnbhrgevhjkhytgfdhjgyftdrghjkhgfdghjkhgfdghjkhg

1
Q

de kombuis

A

de keuken van een schip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het ruim

A

een grote ruimte onder in een schip waarin de goederen liggen die het schip vervoert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de kajuit

A

de woonruimte op een schip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vergaan

A

het zinken van een schip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de scheepsramp

A

een groot ongeluk met een schip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de schipbreukeling

A

iemand die een scheepsramp(heeft) mee(ge)maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de verstekeling

A

iemand die zich verstopt in een vliegtuig of een schip en zo stiekem meereist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het vlot

A

een eenvoudig vaartuig gemaakt van planken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de sleep

A

een vaartuig met daarachter een rij andere voertuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ploegen

A

ergens met grote moeite doorheen gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hozen

A

water uit een schip scheppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

boren

A

als je met je ogen door iets heen boort kijk je heel erg goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly