thema 8 taal week 2 Flashcards

refgthyjuhgfdscfghndsgrhtfjdredargthyfjgfrfesdrghcf

1
Q

het makement

A

als er aan een voorwerp iets ontbreekt of er iets kapot heeft het een mankement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de reparatie

A

als iets wat kapot weer wordt gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het garantiebewijs

A

een papiertje dat je krijgt als je iets nieuws koopt er staat op dat je het nieuwe ding gratis kunt maken als het kapotgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

defect

A

als iets niet meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

intact

A

als iets helemaal in orde is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

belazeren

A

bedriegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de klacht

A

de uitspraak die aangeeft dat je ergens ontevreden over bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de overeenkomst

A

de afspraak die je samen maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

niet veel soeps

A

dat stelt niet veel voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een dure grap

A

het kost veel geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een kat in de zak kopen

A

je koopt iets dat goed lijkt maar waarvan later blijkt dat het toch niet goed. is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

iemand een poepie laten ruiken

A

laten merken dat je ergens heel goed in bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly