thema 2 week 3 Flashcards
1
Q
sjokken
A
langzaam lopen je tilt je voeten niet goed op
2
Q
sprinten
A
hard rennen over een korte afstand
3
Q
de denksport
A
sporten waarbij je goed je hersens moet gebruiken
4
Q
dammen
A
een denksport waarbij je een dambord en damstenen gebruikt
5
Q
schaken
A
een denksport waarbij je een schaakbord en schaakstukken gebruikt
6
Q
zijwaarts
A
naar de zijkant
7
Q
de conditie
A
de toestand van je lichaam iemand met een goede conditie kan bijvoorbeeld heel lang en hard rennen
8
Q
de aanwijzing
A
uitleg hoe je te werk moet gaan
9
Q
bekaf
A
heel erg moe
10
Q
desondanks
A
toch
11
Q
voor spek en bonen meedoen
A
meedoen aan iets waarin je geen belangrijke rol speelt
12
Q
ergens niet intrappen
A
als je ergens niet intrapt heb je het door