thema 1 week 3 taal Flashcards

1
Q

overtuigen

A

iemand met argumenten duidelijk maken dat iets waar is of het beste is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de opvatting

A

een opvatting is hetzelfde als een mening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de reden

A

als je vertelt waarom je iets zegt of doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het betoog

A

verhaal met argumenten waarmee je anderen wilt overtuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vindingrijk

A

iemand die vindingrijk is heeft veel iedeeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fantasieloos

A

iemand die fantasieloos is heeft weinig ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de instelling

A

manier van denken en doen Yassir doet het goed op school hij heeft een goede instelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

redelijk

A

niet goed en niet slecht maar er tussinin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uiteraard

A

natuurlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verbluft

A

heel erg verbaasd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nee heb je ja kun je krijgen

A

als je vindt dat iemand iets wat hij graag wil gewoon moet proberen te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de keel schrapen

A

een beetje hoesten voordat je gaat praten§

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly