thema 2 week 1 Flashcards

1
Q

het stadion

A

en groot sportterrein met tribunes eromheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de atletiekbaan

A

een ovale baan van 400 meter lang waarop hardloopwedstrijden gehouden worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de sporthal

A

een hal voor binnensporten zoals volleybal en basketbal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de trainer

A

iemand die een sporter of een sportploeg laat oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de toeschouwer

A

iemand dia naar een sportwedstrijd komt kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het idool

A

iemand (meestal een bekend persoon) die je geweldig vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lovend

A

als je lovend over iemand spreekt zeg je goede dingen over hem of haar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

perplex

A

stomverbaasd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de prestatie

A

iets wat je gedaan hebt en waar je trots op kunt zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zodanig

A

zo zoveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in de loop van

A

tijdens gedurende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een balletje opgooien

A

iets zeggen om te kijken hoe een ander reageert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly