Woordenschat en "S","T" et "U" Flashcards
être lié à
samenhangen + met / hing,
hingen,
gehangen
résumer
samenvatten
la honte
de schaamte
éhonté.e, sans
gêne/vergogne
schaamteloos
avoir honte de
qqch
zich schamen over iets
l’écrivain
de schrijver(s) schrijfster (v.)
le secteur
de sector(-s of -en)
la victime
het slachtoffer(s) >< de dader
de toute façon
sowieso
faire grève
staken
les grèvistes
de staker(s)
la grève
de staking(en)
de plus en plus
steeds + comparatief
(bv. meer)
>< steeds
minder, meer
en meer
le sondage
de steekproef(ven)
la voix
de stem(men)
augmenter, croître
stijgen steeg, stegen, is
gestegen ><
dalen
la chaise
de stoel(en) op de stoel
la poussière
het stof
la substance, la
matière, le tissu
de stof(fen)
l’aspirateur
de stofzuiger
Le combat
de strijd(en)
l’étude
de studie(s)
la pièce, l’unité
het stuk(s, -ken)
en même temps
tegelijkertijd
D’ici
tegen + tijdbepaling
le magazine
het tijdschrift
l’accès
de toegang
accessible
toegankelijk
le futur
de toekomst(en) >< het
verleden; ! het
heden
futur (adjectif ! )
toekomstig
ajouter
toevoegen aan (voegde…toe,
heeft
toegevoegd)
se détendre, se
calmer
tot rust komen
seconde main
tweedehands
éprouvant, qui
met au défi
uitdagend
la sortie
de uitgang
le discours/ la
prononciation
de uitspraak ! meerdere
betekenissen
disparaître/
s’éteindre
uitsterven stierf …uit, is
uitgestorven
l’émission, le rejet
de uitstoot(en)
éteindre
uitzetten >< aanzetten
unique
uniek >< gewoon,
doorsnee