Woordenschat en "S","T" et "U" Flashcards
être lié à
samenhangen + met / hing,
hingen,
gehangen
résumer
samenvatten
la honte
de schaamte
éhonté.e, sans
gêne/vergogne
schaamteloos
avoir honte de
qqch
zich schamen over iets
l’écrivain
de schrijver(s) schrijfster (v.)
le secteur
de sector(-s of -en)
la victime
het slachtoffer(s) >< de dader
de toute façon
sowieso
faire grève
staken
les grèvistes
de staker(s)
la grève
de staking(en)
de plus en plus
steeds + comparatief
(bv. meer)
>< steeds
minder, meer
en meer
le sondage
de steekproef(ven)
la voix
de stem(men)
augmenter, croître
stijgen steeg, stegen, is
gestegen ><
dalen
la chaise
de stoel(en) op de stoel
la poussière
het stof
la substance, la
matière, le tissu
de stof(fen)
l’aspirateur
de stofzuiger
Le combat
de strijd(en)
l’étude
de studie(s)
la pièce, l’unité
het stuk(s, -ken)
en même temps
tegelijkertijd