13 – pour faire du shopping et des courses Flashcards
la jupe
de rok
la robe
de jurk/het kleed
le T-shirt
het T-shirt
la chemise
het hemd
le pull
de trui/de pull
le pantalon
de broek
le jean(s)
de jeans
les bas
de kousen
les chaussettes
de sokken
la veste, le manteau
de jas/de mantel
l’imperméable
de regenjas
le bikini
de bikini
le maillot de bain
het badpak/de zwembroek
les accessoires
de accessoires
la ceinture
de riem
les gants
de handschoenen
l’écharpe
de sjaal
le bonnet
de muts
les chaussures
de schoenen
les chaussures de sport
de sportschoenen
les bottes
de laarzen
la couleur
de kleur
blanc
wit
noir
zwart
gris
grijs
bleu
blauw
bleu clair
lichtblauw
bleu foncé
donkerblauw
clair
licht
foncé
donker
rouge
rood
orange
oranje
rose
roze
jaune
geel
vert
groen
brun
bruin
kaki
kaki
beige
beige
mauve
paars
violet
purper
uni
effen
à carreaux
geruit
à fleurs
met bloemen/gebloemd
à pois
met bolletjes
à rayures
gestreept
en coton
van katoen, katoenen
en cuir
lederen
en laine
wollen
bon marché
goedkoop
cher
duur
classique
klassiek
d’occasion
tweedehands
en solde, soldé
in promotie,in solden
étroit
smal
large
breed
long
lang
court
kort
à la mode
modieus
la boulangerie
de bakkerij
la pâtisserie
de patisserie
la boucherie
de slagerij/de beenhouwerij
le magasin de fruits et légumes
de groentewinkel
le marché
de markt
le supermarché
de supermarkt
l’épicier
de kruidenier
l’alimentation
de voeding
le rayon de fruits
de fruitafdeling
le rayon légumes
de groenteafdeling
le rayon boucherie
de vleesafdeling
le rayon poissons
de visafdeling
le rayon boissons
de drankafdeling
les pâtes
de deegwaren
la librairie
de boekhandel
le magasin de chaussures
de schoenwinkel
le magasin de vêtements
de kledingwinkel
la cabine d’essayage
de paskamer
la liste de courses
de boodschappenlijst
la quantité
de hoeveelheid
le poids
het gewicht
le kilo
de kilo
un demi-kilo
een halve kilo
un kilo et demi
anderhalve kilo
le gramme
de/het gram
le litre
de liter
la tranche
de snede/het sneetje
l’emballage
de verpakking
la bouteille
de fles
le paquet
het pak
le sac
de zak
la boite
de doos
la boite de conserve
het blik
la canette
het blikje
la caisse
de kassa
le caissier
de kassier
la caissière
de kassierster
la carte bancaire
de bankkaart
le code
de code
le bon de réduction
de kortingsbon
l’addition, le compte
de rekening
le ticket de caisse
het kasticket
la monnaie
het wisselgeld
la petite monnaie
het kleingeld
le billet
het bankbiljet
acheter
kopen (kocht,gekocht)
faire les magasins
winkelen (winkelde,gewinkeld)
faire du shopping
shoppen (shopte,geshopt)
faire les courses
boodschappen doen (deed,gedaan)
choisir
kiezen (koos,gekozen)
commander
bestellen(bestelde,besteld)
chercher
zoeken(zocht,gezocht)
peser
wegen(woog,gewogen)
payer
betalen (betaalde,betaald)
échanger
wisselen (wisselde,gewisseld)
rendre,ramener
teruggeven (gaf terug,teruggegeven)
essayer (des vêtements)
passen (paste,gepast)
