Woordenschat en "B" Flashcards
le bébé
de baby(‘s)
éliminer,bannir
bannen
imaginer,
concevoir
bedenken (bedacht,
bedachten,
heeft bedacht)
vouloir dire
bedoelen
l’intention,
l’objectif
de bedoeling(en)
l’entreprise
het bedrijf(ven)
appartenir à
behoren tot
l’importance
het belang
la politique
het beleid
la récompense
de beloning(en)
promettre
beloven
considérer
benaderen
honteux.se,
gêné.e
beschaamd
endommager,
abîmer
beschadigen
décider
besluiten (besloot,
besloten,heeft besloten; =beslissen)
economiser
besparen (≠sparen)
exister
bestaan uit (bestond,
bestonden,
heeft bestaan)
commander
(online) bestellen
la destination
de bestemming(en)
en avoir marre
beu zijn (Iets beu zijn –> Ik ben het beu)
la conscience
het bewustzijn
être occupé.e avec
qqch/qqn
bezig zijn
la visite
het bezoek
visiter
bezoeken