Week 3 Responsiebijeenkomst Flashcards
1
Q
Isoprenaline
A
Bèta-receptor agonist
2
Q
Atropine
A
Muscarinereceptor antagonist
3
Q
Fysostigmine
A
Acetylcholinesterase remmer
4
Q
Fenylefrine
A
Alfa-receptor agonist
5
Q
Fentolamine
A
Alfa-receptor antagonsit
6
Q
Propranolol
A
Bèta-receptor antagonist
7
Q
Laag circulerend volume –>
A
Hartfrequentie stijgt
- Minder bloed komt aan in hart
- Mindere uitrekking van het hart
- Baroreceptoren worden minder geactiveerd
- Parasympathicus minder actief en sympathicus actiever als gevolg van de baroreceptorreflex
8
Q
Als circulerend volume hoger is –>
A
Meer uitrekking –> myosine en actine kunnen beter over elkaar –> meer kracht –> groter slagvolume –> groter hartminuutvolume
9
Q
Bainbridge reflex
A
B-vezels worden actief –> HF stijgt
- Als er heel hoog circulerend volume is
10
Q
Slagvolume blijft op een gegeven moment gelijk bij …
A
Stijgend circulerend volume