Week 3 HC.2 Hemodynamiek Flashcards
1
Q
Belangrijkste 4 functies van de bloedcirculatie
A
- Transport van voedingsstoffen en afbraakproducten
- Doorgeven van krachten
- Warmtetransport
- Snelle chemische signalering
2
Q
Flow
A
Een maat voor de hoeveelheid vloeistof per tijdseenheid in kubieke meter /s
3
Q
Snelheid bloeddeeltje
A
5 cm/s
4
Q
Continuïteitsvergelijking
A
Flow in = flow out
5
Q
Kleine buis –>
A
Hoge snelheid
6
Q
Grote buis –>
A
Lage snelheid
7
Q
Een vat dat zich splitst in 2 vaten heeft…
A
een even grote flow als die 2 vaten opgeteld
8
Q
Laminaire flow
A
- Geen geruis
- Axiaal stromen van bloeddeeltjes
- Plasma-skimming effect: minder bloeddeeltjes in der vertakking dan in de grote ader
- Bloed langs de vaatwand stroomt langzamer
9
Q
Turbulente flow
A
- Chaotische flow
- Bloeddeeltjes stromen door elkaar en botsen
- Bij korte afstand vernauwing
- Bij lange afstand vernauwing
- Gelijke snelheid over gehele oppervlakte van de buis
- Bij systole in aorta
- Bij inspanning
- Bij nauwere vaten
10
Q
Consequenties turbulentie
A
- Vaatgeruis
- Vaattrillingen voelbaar
- Energieverlies, want hart moet harder werken
- Beschadigingen vaatwand
- Trombosevorming
11
Q
Wat gebeurt er bij een bloeddrukmeting?
A
- Er stroomt geen bloed als je de manchet laat oppompen tot boven de bloeddruk
- Als je de manchet laat leeglopen, stroomt er weer bloed bij de systolische bovendruk
- Je hoort geruis totdat de druk van de manchet lager is dan de systolische onderdruk
- Bloed stroomt weer laminair
12
Q
Stugge aorta –> compliantie ..
A
lager
13
Q
Pulsdruk hoger –> compliantie
A
lager
14
Q
Oudere leeftijd –> compliantie
A
lager
15
Q
Binnen holle organen heerst een … dan daarbuiten
A
hogere druk
- Wordt opgevangen door de wand
- De druk die de wand weerstaat, gaat samen met een verhoging van de spanning