Week 3 - deel 5 Flashcards
1
Q
Kenmerken echocardiografie
A
- bijna altijd en overal mogelijk
- veilig voor PT en onderzoeker
- Real-time beelden
- ultrageluid
- Transducer freq
- alleen beeld als tussen hart en transducer geen lucht zit
2
Q
Wat is het doppler effect
A
als bloed naar je toekomt wordt freq groter –> rood/oranje,
als bloed van je af gaat wordt freq kleiner –> blauw
3
Q
Tijdens diastole gaat het bloed … transducer
A
naar transducer toe
4
Q
Echografie geeft informatie over
A
- systolische functie
- diastolische functie
- niet invasieve drukken
- klepfunctie
- pericarddeffusie
- structurele afwijkingen
5
Q
Kenmerken röntgenfoto
A
- X-thorax is meest vervaardigd en wordt gebruikt voor hart en longen
- PA opname en lateraal
- PA omdat hart dichtbij plaat zit en dus MINST wordt vergroot
6
Q
Kleuringen bij röntgen
A
- metaal/bot = wit/grijs
- weke delen = grijs
- lucht = zwart
- dens gebied = wit
- vet = donker
7
Q
Hoe groot mag hart zijn (PA)
A
breedste diameter hart/breedste diameter thorax < 0.5
8
Q
Kenmerken CT
A
- links = rechts
- röntgenstraling
- kijkt vanaf onderen
- injectie contrastvloeistof
- gaat snel
- SCHADELIJK
- slides = meer plaatjes = beeld
9
Q
Hoe schadelijk is:
- thoraxfoto
- CT thorax
- CT hart
A
thoraxfoto = 0.01 mS
CT thorax = 5 mSv
CT hart = 20 mSV -> 3mSv
10
Q
MRI-scan
A
- magneet dmv helium
- werking
- T1: meer vet
- T2: meer water
- cine opname
11
Q
Wat is een cine opname
A
bewegende afbeelding (bijvoorbeeld lekkende aortaklep)
12
Q
Nadeel echo
A
- geen statistische plaatjes
- bij overgewicht moeilijk te zien
13
Q
Voordeel MRI
A
- geen straling
- goed contrast tussen weefsels
- bloedflow kwantificeren
14
Q
Nadelen MRI
A
- duurt lang
- luidruchtig
- projectielgevaar
15
Q
Modes echografie
A
- A-mode
- B-mode
- M-mode