Week 1 - deel 1 Flashcards
Uit welke 3 lagen bestaat een arterie? (binnen naar buiten)
- Tunica intima
- Tunica media
- Tunica adventitia
Kenmerken tunica intima
- binnenste laag
- endotheelcellen
- subendotheliale laag (gladde spiercellen + vezels)
- lamina elastica interna (NIET in venen)
Kenmerken tunica media
- gladde spiercellen (circulair)
- elastische/collageen vezels (wisselende hoeveelheden)
- GEEN fibroblasten
Kenmerken tunica adventitia
- bindweefsel: vooral collagene vezels (longitudinaal)
- vasa vorum
- nervi vascularis
3 typen arteriën
Elastisch, Musculeus, Arteriolen, (capillairen)
Kenmerk elastische arterie
Groot, zoals aorta
Kenmerk musculeus arterie
middelgroot, meest voorkomend
Kenmerk arteriolen
grote drukverandering & voor de capillairen
Kenmerk capillairen
Kleinste arterie, 90% van alle vasculatuur
3 soorten venen
- Post capillaire venulen
- collecting venulen
- musculaire venulen
Hebben venen of arterien een lagere druk?
Venen hebben lagere druk
Waar is diameter lumen groter? Venen of arterien
Venen
Hebben venen een dikkere of dunnere wand dan arteriën
Dunnere wand
Welke ion concentraties hebben de meeste verandering?
Calcium
Door welk iongradiënt wordt de rustmembraanpotentiaal voornamelijk bepaald?
Kalium
Wat is effect van sluiting K-kanalen?
Depolarisatie
Waarvan is de evenwichtspotentiaal afhankelijk?
De ionconcentratie gradiënt
Is het binnen de cel positiever of negatiever dan buiten de cel?
Negatiever
Hoe vind gefacilieerd transport plaats door eiwitten?
- kanaaleiwitten die open of dicht zijn.
- carriereiwitten: bij elk transport van 1 of 2 ionen moet het eiwit van vorm veranderen.
Uit welke componenten bestaat het gradiënt?
- concentratieverschil binnen en buiten de cel van ionen.
- lading van de membraanpotentiaal