Week 3 - deel 4 Flashcards

1
Q

Behandeling ischemie

A
  • stoppen met roken
  • meer lichaamsbeweging
  • evt antihypertensiva of lipidenverlagers
  • farmacotherapie AP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is farmacotherapie AP?

A
  • couperen van aanval (opeens ontstaan / profylactisch (ter voorkoming)
  • nitraten
  • beta-receptor antagonisten
  • calcium antagonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nitraten zijn:

A

muscarine receptoren, acetylcholine, leidt tot vasodilatatie (intact endotheel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

NO kenmerken:

A
  • acetylcholine en bradykinine hechten aan endotheliale receptoren
  • endotheel
  • gladde spiercel
  • werkingsmechanisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

NO zorgt voor vaso..

A

dilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voordeel nitraten/vasodilatoren:

A
  • geeft vasodilatatie voor bijna alles (gezond en ongezond)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Steal fenomeen

A

het bloed wordt weg gestolen door het gezonde weefsel waardoor de ischemie verergert wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Belangrijkste 3 nitraten:

A
  • nitroglycerine
  • isosorbidedinitraat (ISDN)
  • isosorbidemononitraat (ISMN)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken Nitroglycerine

A
  • oromucosaal, tablet/spray
  • in bloedbaan, vermindert AP
  • halfwaarde tijd 2-3 min
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken ISDN

A
  • oromucosaal of oraal
  • halfwaarde tijd 30 min
  • first-pass effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kenmerken ISMN

A
  • actieve metaboliet van IDN
  • oraal
  • GEEN first pass
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is farmakinetiek en farmacodynamiek

A
kinetiek = wat doet het lichaam met geneesmiddel
codynamiek = wat doet geneesmiddel met lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bijwerkingen nitraten:

A
  • hoofdpijn door dilatatie

- posturale hypotensie (duizelig bij opstaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen beta receptor antagonisten?

A
  • verlagen HF
  • lage O2 behoefte
  • langere diastole
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doen calcium antagonisten

A

gaan Ca stroom remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorbeelden Ca antagonisten

A
  • verapamil
  • nifedipine
  • diltiazem
17
Q

Wat doet verapamil

A

negatief inotroop (mate van contractie) en negatief chronotroop (HF), dus hartspier gaat minder doen

18
Q

Wat doet nifedipine

A

vooral in weerstandsvaten; verlaagde BP en dat geeft een reflex tachycardie (verhoogd HF, wil je niet)

19
Q

Wat doet diltiazem

A

in hart en bloedvaten, HF ongeveer onveranderd of verlaagd

20
Q

Bijwerkingen CA antagonisten

A
  • hoofdpijn

- obstipatie

21
Q

Bij wat zijn Ca antagonisten vooral geschikt:

A

coronair spasmen

22
Q

Lang werkende Ca antoganisten en voordeel hiervan

A
  • nidedipine retard

- voordeel: plasmaspiefel stijft heel geleidelijk waardoor de reflex tachycardie niet optreedt

23
Q

Wat mag je niet geven bij instabiele AP?

A

nifedipine, vanweg reflex tachycardie

24
Q

Wat mag je niet combineren met beta blokkers

A

verapamil, want hartspier gaat te weinig doen